Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

226 resultaten - Pagina 1 van 16

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16
[4] Na deze onmisbare waarschuwing vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen teken Ik daarbij nog aan, dat het hier slechts om de innerlijke betekenis voor geest en ziel gaat, en niet om de innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste is te heilig en kan, zonder voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die mensen meegedeeld worden, die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel te richten naar het woord van het evangelie. De innerlijke betekenis voor geest en ziel is echter eenvoudig te vinden, soms al door de juiste moderne vertaling, hetgeen nu dadelijk zal blijken uit het commentaar bij het eerste vers.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[25] Ja, dat zag Ik reeds eeuwen van te voren, en Ik liet daarom al vanaf hun eerste ontstaan uit Mij tot aan Mijn werkelijke komst, door vele duizenden zieners, die in de strijd het licht niet verloren hadden, deze komst van Mij voorspellen en de aard en manier en zelfs de plaats en de tijd van Mijn komst getrouw vastleggen. Bij Mijn daarop werkelijk gevolgde komst liet Ik grote tekenen plaats vinden en verwekte een man, waarin de geest van een hoge engel zijn intrek nam, opdat hij Mijn komst en lijfelijke aanwezigheid op de aarde aan de blinden zou verkondigen.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Door God werd echter een man gezonden, die Johannes heette 1:6) Deze man heette Johannes; hij hield aan de Jordaan boetepredikingen en doopte de mensen, die zich bekeerden, met water. In deze man woonde de geest van de profeet Elia, en dit was de hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon en later weer met deze Lucifer op de bekende berg vocht om het lichaam van Mozes (dus aartsengel Michaël).
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] (Het was in de wereld, en deze is Daardoor ontstaan, maar ze herkende Het niet. Joh. 1:10 ) Hoe Ik, de bron van alle licht, ondanks al de voorboden en verkondigers van Mijn komst miskend kon worden door deze wereld d. w .z. door de verduisterde mensen, die met hun hele wezen uit Mij of wat hetzelfde is, uit de bron (het Woord) ontstaan zijn, is reeds in het vijfde vers duidelijk naar voren gebracht. Alleen moet daarbij nog wel aangetekend worden, dat hier onder het begrip 'wereld' niet verstaan moet worden 'de aarde als draagster van verloren zielen, die tesamen de materie vormen', maar alleen 'de mensen' als zodanig. Zij zijn weliswaar voor een deel uit de materie genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze niet meer, of behoeven ze niet meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie. Want het zou geen goede zaak zijn als Ik verlangen zou dat een steen, die nog in het diepste gericht ligt, Mij zou herkennen! Dat kan Ik alleen terecht verlangen van een vrij geworden ziel, die Mijn geest in zich heeft.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Het is duidelijk, dat hier geen sprake is van een eerste geboorte als vlees uit het vlees, maar alleen van een tweede geboorte uit de geest van de liefde tot God, en uit de waarheid van het levende geloof in de levende naam van God, die Jezus-Jehova-Zebaoth heet. Een goede omschrijving van deze tweede geboorte is -de wedergeboorte des geestes door de doop uit de hemel.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] De - doop uit de hemel - is de volle overgang van de geest en de ziel, met al haar begeerten, in de levende geest van de liefde tot God en in Gods liefde Zelf.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Deze genade is nu juist tevens de machtige aantrekkingskracht van God in de geest van de mens, waardoor deze als het ware door de Vader naar de Zoon getrokken wordt, d.w.z. naar de goddelijk bron van alle licht getrokken wordt, of, anders gezegd, tot de ware en levende machtige wijsheid van God komt.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Door de wet werd dus een grote kloof gemaakt, waarover geen geest en geen wezen meer kon springen. Daardoor werd ook het uitzicht op, en het innerlijke bewustzijn van een eeuwig voortduren van het innerlijke, op deze manier erg beperkte leven, zeer twijfelachtig.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[23] (Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want hij was er eerder dan ik.' Joh. 1:30) Johannes herhaalt hier nog eens datgene, wat hij al de voorgaande dag over Mij' tegen de onderzoekers heeft gezegd, en getuigt enerzijds van Mij, dat Ik als een spiegel van werkelijke en noodzakelijke menselijke deemoed tot de mensen kom, en met deze deemoed laat zien, dat Ik de mensen in hun zwakheid te hulp kom, maar niet in hun vermeende kracht, een kracht, die ze heus nooit hebben. Anderzijds getuigt Johannes~ dat het zo door hem genoemde 'Lam Gods' nochtans Diegene is, Die vóór alles wat bestaat reeds bestond, want de uitdrukking: 'Hij bestond eerder dan ik' betekent het volgende: Johannes - die gedurende een moment beseft welke hoge geest er in hem leeft - geeft daarmee aan zijn onderzoekers te verstaan dat, hoewel ook in hem dezelfde oorspronkelijke geest woont, hij daarentegen niet de geestelijke bron van alle leven is die in dit Lam woont, maar dat hij slechts door Diens kracht geheel vrij en zelfstandig geworden was. Omdat deze zelfstandigmaking een echte daad van de geestelijke bron van alle leven was, begon toen pas de eerste tijdsperiode; daarvóór was er niets anders in de gehele oneindigheid dan Jehova,de bron van alle geestelijke kracht, en dat is tevens Degene, die nu als Gods Lam zichtbaar voor hen staat en door hem gedoopt wil worden.
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] ('Ik kende Hem tot nog toe ook niet; maar om Israël met Hem bekend te maken, ben ik gekomen om met water te dopen' Joh. 1:31) Natuurlijk vroegen de onderzoekers daarop aan Johannes: 'Sinds wanneer ken je deze merkwaardige man dan en waarom voelde je je geroepen om dit getuigenis van Hem te geven?' Johannes antwoordde toen geheel naar waarheid, dat ook hij als mens Hem niet eerder had gekend, maar dat Zijn geest hem dat had ingegeven, en dat Die hem ook de impuls gaf, om de mensen op Deze Man voor te bereiden en hen met water uit de Jordaan van hun erge zonden schoon te wassen.
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] ('Ik zou Hem anders ook niet herkend hebben; maar Degene, Die mij zond om met het water te dopen, zei tegen mij: 'Boven Wien je de geest van God neer ziet dalen en boven Wien hij dan blijft zweven, Die met de heilige geest zal dopen.' Joh. 1:33) Daarom zegt Johannes: 'Ik zou Hem anders niet herkend hebben!'
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] (En Johannes getuigde en zei vervolgens: 'Ik zag dat de geest van God neerdaalde uit de hemel, zo zacht als een duif die naar beneden zweeft, en deze Geest bleef boven hem' Joh. 1:32) Johannes getuigt hier, dat ook hij Mij voor het eerst in levende lijve voor zich ziet, en dat Mijn geest in hem dat aan hem heeft geopenbaard. De onderzoekers bekeken deze Man natuurlijk goed en sloegen Hem gade tijdens de kort durende handeling van de doop met het water, die Johannes Mij eerst niet wilde geven, omdat Hij ervan overtuigd was dat Ik meer bevoegd was om hem te dopen, dan hij Mij; -maar aan Mijn uitdrukkelijk verzoek, om het zo te laten gebeuren, gaf hij gehoor en doopte Mij toch, maar zag daarbij wat Ik door Mijn geest in zijn geest had geopenbaard, toen Ik hem naar Bethabara zond, namelijk: hoe Gods geest, dat wil zeggen Mijn eigen bron van alle geest, in de vorm van een licht wolkje, als een duif zwevend, uit de met licht gevulde hemel naar Mij neerdaalde en boven Mijn hoofd bleef hangen. Daarbij hoorde hij de bekende woorden:
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Hij, Johannes, had met eigen ogen Diens geest neer zien dalen en boven Hem zien blijven zweven, en dat gebeurde niet om aan te geven dat deze Man die geest nu pas kreeg, maar het beeld manifesteerde zich alleen maar ten behoeve van hem, omdat ook hij anders niet geweten had, wie Hij was.
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Dit alles gebeurde niet omstreeks de tijd, waarop de tegenwoordige christelijke kerken gewoonlijk aannemen dat de veertig dagen vasten plaatsvonden, maar twee maanden later. Toen wij het onderkomen bereikten, was het volgens de toenmalige tijdrekening ongeveer tien uur; dat is volgens de huidige tijdrekening ongeveer drie uur 's.middags, want in die tijd bepaalde het opgaan van de zon het eerste uur van de dag. Omdat de zonsopgang echter steeds verschuift, kunnen de toenmalig aangegeven dagtijden, uren genoemd, niet exact, maar slechts benaderend met de tegenwoordige dagindeling vergeleken worden; daarom zei Ik hierboven: Het was ongeveer drie uur 's middags toen Ik met de beide leerlingen het onderkomen bereikte. -Omdat de beide leerlingen deze dag tot zonsondergang bij Mij doorbrachten, zal zeker bij onderzoekende lezers de vraag opkomen, wat wij drieën gedurende die tijd van drie tot ongeveer acht uur in en bij Mijn onderkomen gedaan hebben, want daarover staat niets geschreven. Nu, dat laat zich haast vanzelf raden: Ik onderwees deze beiden over hun toekomstige bestemming en vertelde hen ook, hoe en waar Ik het eerst met Mijn onderwijzingen zou beginnen en hoe Ik in deze omgeving nog meer mensen, die wat geest en wil betreft gelijk waren aan hen, tot Mijn leerlingen zou op en aannemen. Tevens gaf Ik hen de opdracht om onder hun collega's, die merendeels ook vissers waren, na te vragen en te overleggen, of er nog bij waren die zich bij Mij wilden aansluiten. Dat bespraken wij gedurende die tijd. Toen echter de avond viel, liet Ik de beiden gaan en ze begaven zich, ten dele zeer opgewekt, ten dele echter ook zeer nadenkend, naar de hunnen terug, want ze hadden vrouwen en kinderen en ze wisten niet wat ze daarmee aan zouden vangen.
Hoofdstuk 8: Bethabara. De Heer roept Andréas en Petrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Op dit moment kom Ik uit Mijn hut en ga de beide broers tegemoet, hetgeen wordt weergegeven met 'dat Ik hem zag'. Het spreekt vanzelf, dat met dit 'zien' Mijn geestelijk tegemoetkomen bedoeld wordt wanneer iemand, net als Simon, voornamelijk in zijn hart tot Mij komt. Ik herken hem dan ook meteen, dat betekent, Ik neem hem direct aan, en een nieuwe naam is voor hem het begin van zijn deelname aan Mijn rijk. Simon krijgt de naam Céphas ofwel een rots in het geloof aan Mij, want Ik had al veel eerder gezien welke geest in Petrus leeft en leefde.
Hoofdstuk 8: Bethabara. De Heer roept Andréas en Petrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16