Categorie archief: Emanuel Swedenborg

Emanuel Swedenborg

De sprekende geest geeft antwoord op de vraag: wat betekent dat? – Wim van der Wenden

DE SPREKENDE GEEST GEEFT ANTWOORD  OP DE VRAAG:  WAT BETEKENT DAT?
– door Wim van der Wenden –

De hersenonderzoeker Dick Swaab heeft opnieuw een boek geschreven over ons brein. Zijn vorige boek, “Wij zijn ons brein”, maakte veel mensen boos. Boosheid is in dit verband onbegrijpelijk. Je zou er wellicht verdrietig van kunnen worden, maar boos? Ook Swaab begrijpt dit niet goed: “Het feit dat de som meer is dan de delen wil niet zeggen dat we niet ons brein zijn.” Dit lijkt me echter geen sterke bewering, want het brein is stoffelijk en heeft als zodanig geen enkele betekenis voor de eeuwigheid. Het brein heeft als onderdeel van het ons omhullende lichaam slechts een tijdelijke functie, waar we op enig moment afstand van moeten doen. Kun je onverenigbare zaken als materie en geest zo maar bij elkaar optellen? Om als mens te kunnen functioneren heeft het brein ook nog geen scheppingswaarde. De schepping van Adam en Eva door God is namelijk van geestelijk aard. De stoffelijke schepping is pas aan de orde na de influisteringen van Lucifer, en is daar een indirect gevolg van. Zo is voor mij ook duidelijk dat Swaab geen weet heeft van het onderscheid tussen de stoffelijke schijn-werkelijkheid en de geestelijke werkelijkheid. Alleen de laatste kent de verwachting van een leven in eeuwigheid. Het gaat hier over meer dan een kier tussen twee verschillende denkwijzen. Eerder moeten we van een diepe kloof spreken zoals door Jezus verwoord is in zijn gelijkenis over de rijke man en de arme Lazarus. Swaab kan zich de woorden van recherche-chef Paulissen van van het MH17-onderzoek aantrekken: „Afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid.”
Welke overeenstemming bestaat er tussen ziel en lichaam of tussen deze dingen en die van de geest zijn, die binnen in de mens zijn en de dingen die van het lichaam zijn, die buiten de ziel van de mens zijn? In het algemeen gaat men uit van deze driedeling, in die zin dat de geest in de ziel woont, en de ziel in het lichaam woont. Een vervangend woord voor ziel is denkgeest. Dit blijkt uit de aard van het invloeien van de producten van het denken. En uit het gemeenschappelijke van het denken en de waarneming, die van geestelijke aard zijn, met de overeenkomende spraak en het gehoor, die van het lichamelijke aard zijn. Het denken van de sprekende mens is niets anders dan de spraak van zijn geest en de waarneming van zijn spraak is niets anders dan het gehoor van zijn geest. Weliswaar verschijnt het denken, wanneer de mens spreekt niet als spraak, omdat die zich verbindt met de spraak van het lichaam en daarin aanwezig is. En de waarneming, wanneer de mens hoort, verschijnt niet anders dan zoals het gehoor in het oor. Daardoor komt het dat veel mensen die daarover niet hebben nagedacht niets anders weten dan dat elke zin in de organen is, die van het lichaam zijn en dat er daarom, wanneer die organen door de dood ineenstorten, niets overblijft dat nog zin heeft, terwijl juist dan de mens, dat wil zeggen zijn ziel en geest, in zijn eigenlijke sensitieve leven komt. Dat het de geest is die spreekt en die hoort, stond voor Emanuel Swedenborg helder vast door de vele gesprekken die hij met geesten voerde. Hun spraak, die aan zijn geest werd meegedeeld, vloeide in zijn innerlijk en van daar in de overeenstemmende organen en daar liep die uit in een streven dat hij enige malen duidelijk begreep. Daarom was hun spraak voor hem zo luid hoorbaar als de spraak van een mens. Soms, wanneer geesten met hem spraken temidden van een gezelschap van mensen, meenden enige van die geesten, omdat hun spraak zo luid hoorbaar was, dat zij ook door de aanwezigen daar werden gehoord. Maar er werd geantwoord dat dit niet zo was, omdat hun spraak langs de innerlijke weg in zijn oor vloeit en de menselijke spraak langs de uitwendige weg. Jezus en Jacobus communiceerden al op jonge leeftijd door gedachten-overdracht. Daaruit blijkt ook hoe de geest met de profeten heeft gesproken, niet zoals een mens met een mens, maar zoals een geest met een mens, namelijk in hem. (Zie zo nodig Zacharia 1:9,13; 2:2,7; 4:1,4,5; 5:10; 6:4 en elders.) De stem die namens God spreekt vertelt ons van dingen, die we op eigen kracht niet kunnen begrijpen, noch afzonderlijk kunnen leren. Ook Swedenborg weet dat men deze dingen niet kan begrijpen als men niet gelooft dat de mens een geest is en het lichaam hem alleen van dienst is tot nuttig gebruik in de wereld. Zij die dit ongeloof bevestigen, willen zelfs niet van enige overeenstemming horen. En indien zij ervan horen, dan verwerpen zij het, omdat zij in de ontkenning van het bestaan daarvan leven. Ja, zij worden zelfs bedroefd als er op deze wijze iets aan het lichaam wordt ontnomen. Maar de Heer inspireert alle wonderen, die in wezen een voorspraak zijn. Zij zijn een voorspraak voor jouw heiligheid en maken jouw waarnemingen heilig. Door je boven de natuurwetten te stellen, verheffen ze jou tot de sfeer van de hemelse orde. In deze orde ben je al volmaakt, ook al meen je het tegendeel. De geest is reeds volmaakt en behoeft daarom geen correctie. Het lichaam bestaat niet, behalve als leermiddel voor de denkgeest, en zoals het aardse leven een leerschool is. Dit leermiddel voor de de ziel of de denkgeest is niet onderworpen aan zijn eigen vergissingen, omdat het niet kan scheppen. De leerschool is dan ook niet meer dan een schijnwerkelijkheid. Het ligt dan ook in de lijn van de verwachting en het ligt zelfs voor de hand dat je jouw denkgeest ertoe aanzet zijn miscreaties op te geven. Want de Zoon van God is door niets gebonden behalve door zijn overtuigingen. Twee sterke ezels binden de wil van de mens. Hun namen zijn angst en ongeloof. Dit opgeven is dan ook de enige zinvolle toepassing van scheppend vermogen. Niet door eigen kracht of macht zal men slagen, maar alleen met behulp van Gods geest.

De uitbeeldende kerk – Wim van der Wenden

De uitbeeldende kerk
– Wim van der Wenden –

In de in de bijbel omschreven uiterlijke dingen zijn de innerlijke dingen begrepen. Maar zij die van de “oudste kerk” waren, bekommerden zich niet om die uiterlijke dingen, omdat zij mensen waren die zich op het innerlijke hadden ingesteld en de Heer langs de innerlijke weg bij hen invloeide en hen leerde wat het goede is. Het verscheidene en de verschillen van het goede waren voor hen de ware dingen en vandaar wisten zij wat alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld waren, uitbeeldden in het rijk van de Heer, want de gehele wereld of de gehele natuur is het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer. Maar zij die van de latere “oude kerk” waren, waren niet langer op het innerlijk ingestelde mensen, maar uiterlijke, en daarom kon de Heer bij hen niet langs de innerlijke weg invloeien, maar wel langs de uiterlijke weg om hen zo te leren wat het goede is en dit in de eerste plaats door uitbeeldende dingen. Zo ontstond de uitbeeldende kerk en daarna tevens door de leerstellige dingen van het goede en het ware die werden uitgebeeld en aangeduid. Deze christelijke kerk is als de uitbeeldende kerk in haar wezen dezelfde ten aanzien van de innerlijke vorm, maar de uitgebeelde en de aangegeven dingen van die kerk werden afgeschaft, nadat de Heer in de wereld was gekomen. De oorzaak hiervan is dat alle en ook de afzonderlijke dingen hem uitbeeldden en dus ook de dingen die van zijn rijk zijn, want deze zijn uit hem, en zijn, om zo te zeggen, hijzelf. Dit kon ook moeilijk anders, want waar de Heer is kunnen geen duivels zijn. Persoonlijke duivels zijn daar waar aards prachtvertoon en de daarmee verbonden hoogmoed te zien zijn.

Maar tussen de oudste kerk en de christelijke kerk is er zo’n groot verschil als tussen het licht van de zon overdag en het schijnsel van de maan of de sterren ’s nachts. Want de goede dingen zien langs de innerlijke of de eerdere weg, is als overdag zien waarbij men verlicht is door het licht van de zon, maar het zien langs de uiterlijke of de latere weg, is als zien in de nacht in het schijnsel van de maan of van de sterren. Bijna eender was het verschil tussen de oudste en de latere oude kerk. De christenen hadden in een voller schijnsel kunnen zijn, indien zij de innerlijke dingen hadden erkend, of de ware en de goede dingen die de Heer heeft geleerd, hadden geloofd en gedaan. Het goede is voor iedereen hetzelfde, maar het verschil is te zien door de mate van helderheid of duisternis. Zij die in helderheid zien, zien ontelbare verborgenheden, en wel bijna zoals de engelen in de hemel en eveneens worden zij aangedaan door de dingen die zij zien. Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar? Ja, ze kunnen zien wat aan hun gelijk is. Ook de boosaardige gieren verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt. (Matth. 24: 28) Zij die echter in het duister zien, zien nauwelijks iets zonder twijfel. En eveneens vermengen zich de dingen die zij zien met de schaduwen van de nacht. Dat wil zeggen met de valse dingen en zij kunnen ook niet innerlijk door die dingen worden aangedaan. Omdat nu het goede voor elk van hen hetzelfde is en dus ook het ware, wordt hiermee aangeduid dat de goede en de ware dingen eender waren en één van vorm. In Genesis (34) wordt gezegd dat Sichem vanuit de overblijfselen van de oudste kerk, de kerk van de aartsvaders was, terwijl Jakobs nageslacht vanuit de oude kerk was, die de Hebreeuwse werd genoemd, maar alleen in de uiterlijke dingen ervan. Zo heeft Sichem tegen beter weten in gehandeld toen hij de besnijdenis aannam. Want de zonen van Jakob konden hun zuster Dina niet aan een onbesneden man geven. Alleen onder de voorwaarde dat Sichem en zijn mannelijke volksgenoten ook zouden worden besneden konden ze dit toestaan. En dus werden alle mannen besneden. Dit is nader omschreven met: “allen die de poort van de stad Sichem uitgingen”. Dit houdt de toetreding tot de uiterlijke dingen in. En het betekent een omslag in hun opvattingen, namelijk dat zij daardoor ingewijd worden in de uitbeeldende en aanduidende dingen van Jakobs nakomelingen. De mensen van de oudste kerk hadden een ongerept wilsdeel, maar niet de mensen van de latere oude kerk. Zij zullen eenvoudig begrepen hebben dat de besnijdenis op het hart betrekking heeft, en dat het daarbij gaat om de zuivering van de eigen en de wereldse liefdes.

De Heer kon bij de mensen van de oudste kerk invloeien door het wilsdeel, dus langs de innerlijke weg, niet echter bij hen van de oude kerk. In deze kerk was het wilsdeel te gronde gericht. Maar de Heer vloeide vervolgens in hun verstandsdeel in, dus niet langs de innerlijke weg, maar langs de uiterlijke. Invloeien door het wilsdeel is invloeien door het goede van de liefde, want al het goede is van het wilsdeel. Maar invloeien door het verstandelijke is invloeien door het ware van het geloof, want al het ware is van het verstandelijke deel. In dit verstandsdeel vormde de Heer bij de mensen van de oude kerk een nieuwe wil, toen hij hen weer verwekte. Zo staat vast dat de mensen van de oudste kerk een gemoedsaard en een inborst hadden die geheel en al verschilde en afweek van die van de mensen van de oude kerk. Petrus en Paulus hebben later veel moeite gedaan om het geloof in de besnijdenis van het geslachtsdeel uit te bannen. De hierboven omschreven omslag in de opvattingen van Sichem staat rechtstreeks tegenover de door Paulus bepleite hervorming van denken. Het geeft aan waartoe uiterlijke dingen kunnen leiden als men zich niet realiseert en zo maar vergeet de betekenis van de innerlijke dingen daarin op te nemen. Deze van het innerlijke gewaarworden afwijkende gedachten hebben in het jaar 1566 tot een gigantische beeldenstorm geleid. De bedachtzame lezer kan zelfs concluderen dat er een parallel is tussen de Heer en tussen het goede bij de mens, maar niet tussen hem en het ware. Daarom verschijnt de Heer aan de innerlijk ingestelde mensen als de Zon en aan de op uiterlijkheden ingestelde mensen als de Maan. Zo wordt duidelijk hoe en wanneer de uiterlijke dingen van de eredienst zijn ontstaan en dat het tijd wordt om opnieuw de heilige geest uit te nodigen en in het innerlijk toe te laten om op de reeds ingeslagen weg terug te keren en om zo aan onze afgescheidenheid van God een eind te maken. Mensen die zich echter geestelijk zwak voelen dienen daarbij de plaatsen van de wereldse glitter te mijden. Want als het ware tot valsheid en het goede tot boosheid leidt is het met de kerk gedaan. Oordeel is (als het “ware”) het tegendeel van de liefde (als het “goede”). Van het ene komt alle leed in de wereld, maar van het andere de vrede van God zelf.

(De titel en enige verwerkte ideeën zijn ontleend aan het boek van Emanuël Swedenborg: Hemelse Verborgenheden.)

Is de oerknal nu echt het begin van ruimte en tijd? – Hendrik Klaassens

IS DE OERKNAL NU ECHT HET BEGIN VAN RUIMTE EN TIJD?

Volgens onze geleerden is de ‘oerknal’ het begin van ruimte en tijd – tenminste: zoals wij die kennen. Ons heelal zou zich hebben ontwikkeld uit één oeratoom. Natuurwetenschappers weten echter niet of er al iets bestond vòòr die reusachtige explosie. Wat dat betreft zitten ze met de handen in het haar. Het is immers volslagen onlogisch om te denken dat een compleet heelal uit het niets te voorschijn is geplopt. Gekker kunnen we het niet maken. Maar hoe is die oerknal dan wel te verklaren?

Omdat de natuurwetenschap geen oplossing heeft voor dit probleem, lijkt het me slim het heelal vanuit een heel ander gezichtspunt te benaderen. Is materie in de kern immers niet verdichte geest? Is de kosmos niet bezield en in feite één groot geheel? Als we die gedachtegang volgen en als vertrekpunt de visies van verschillende christelijke mystici – waaronder Jakob Lorber en Emanuel Swedenborg – op de kosmos nemen, is het mogelijk de oerknal te verklaren.

Het christendom, maar ook veel andere religies, kent de gedachte van een oorspronkelijke, zuivere geestelijke wereld, waarin een harmonieus evenwicht heerst van allerlei geestelijke wezens en krachten. Na verloop van tijd wordt die harmonie verstoord door het optreden van een tegenpool van God. Gesteund door zijn aanhang ontketent hij een revolutie, die eindigt met de nederlaag van Gods opponent.

In de christelijke theologie is dat Satan. Hij wordt uit de hemel verbannen. Samen met zijn aanhang belandt hij op aarde. Dat is voor hem een ballingsoord. Het betekent geen definitieve, uiteindelijke vernietiging van zijn macht, maar eerder een inperking ervan: voortaan mag hij heersen over de wereld van de materie. Binnen dat concept zijn wij de geestelijke wezens of engelen die samen met hem tegen God in opstand zijn gekomen. Als gevolg van die opstandigheid zijn wij beland in de materiële wereld, waarin het bestaan veel zwaarder, stugger en moeizamer is dan in de lichte geestelijke wereld waar we in een ver verleden uit zijn getuimeld. Maar die wereld is nu wel ons thuis, de vloer van waaraf we weer op moeten klimmen naar de hemel. Stapje voor stapje, tastend in het donker van een halfvijandige wereld, moeten we onze weg terug zien te vinden naar God.

Het is deze wereld, de wereld van de verdichte geest, die God voor ons heeft geschapen als een ladder naar de hemel. En de oerknal is het moment waarop de gevallen geesten – waaronder wijzelf – uit de geestelijke wereld in de harde werkelijkheid van het materiële bestaan terecht zijn gekomen.

Wij zijn niet de enige gevallen engelen. Er zijn heel veel andere planeten waarop de andere gevallen engelen wonen. En omdat ook zij in feite de geest hebben van een engel, zullen ze ook qua uiterlijk op ons lijken, al zijn er vast ook wel verschillen, afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse zoals het klimaat, de zwaartekracht en de samenstelling van de atmosfeer. Maar het zijn wel degelijk onze broers en zussen. En omdat wij in een lang verleden samen met hen in de hemel hebben gewoond, zullen we hen ooit weer ontmoeten. Misschien duurt dat nog een hele tijd, maar het is ook mogelijk dat we er binnenkort in slagen om intensieve contacten  met andere beschavingen aan te gaan,  zodat we onze verre verwanten zullen ontmoeten en herkennen. De oorsprong in de hemel en de val in de materie hebben zij met ons gemeen. Maar ik ben er zeker van dat ook zij voorbestemd zijn om terug te keren naar de geestelijke wereld.

Dat roept bijna automatisch de vraag op wat er met de materiële wereld zal gebeuren als alle geesten hun lessen van liefde en deemoed hebben geleerd en naar de oorspronkelijke, zuivere wereld van de geest zijn teruggekeerd. Ik denk dat daarmee hetzelfde gebeurt als met een school waaruit ook de laatste leerling is vertrokken, zonder dat er kans is dat er nieuwe leerlingen op komen dagen: die school wordt afgebroken.

Dat is dan ook wat er volgens deze mystici zal gebeuren in een tijd die zò ver van ons verwijderd is dat we ons daar nog geen voorstelling van kunnen maken: de materiële wereld zal geleidelijk oplossen, verdampen en vervagen, totdat ook de laatste ster is gedoofd en alle werelden in een geestelijke bestaansvorm zijn overgegaan.

Wat met de oerknal begon, is dan opgegaan in het Licht. Omdat wij in de kern geestelijke wezens zijn met een eeuwig bestaan, zullen we dat meemaken. En we zullen dan lachen om de wetenschappers die in alle ernst dachten dat de wereld met een reusachtige dreun begon, zomaar, uit het niets – als er dan tenminste nog iemand is die zich daar druk over maakt, wat nog veel aannemelijker is.

Hendrik Klaassens 

pillars_of_creation_space_stars_galaxy_1920x1080_hd-wallpaper-1660339

Het Tweede Gebod

.

Het plan van de oppositiepartijen voor een wetswijziging met het doel, om het verbod op godslastering op te heffen, heeft tot veel discussies geleid in de het parlement, in de media en ook op het Forum Nieuwe Openbaring. Dit plan staat gelijk aan het schrappen van één van de geboden uit de Decaloog.
Om enige ideeën te geven over de innerlijke zin van dit gebod, volgt hieronder een tekst uit Emanuel Swedenborgs werk: Ware Christelijke Religie.

Verder lezen

Uittreksel uit een gedeelte van Swedenborgs “Opmerkenswaardige Levende Ondervindingen”


Uittreksel uit een klein gedeelte van Swedenborgs “Opmerkenswaardige Levende o­ndervindingen”
– Samengesteld door Henk Smit –

In zijn geestelijk dagboek ‘Opmerkenswaardige Levende o­ndervindingen’ (OLO) beschrijft Swedenborg zijn ervaringen met geesten en engelen. Voor mijzelf en voor hen, die zijn werken minder toegankelijk vinden maakte ik van een klein deel een light-versie. Het dagboek begint met nr. 149. Deze vingeroefening reikt tot nr. 163.
Verder lezen