De opstanding van de Heer

Paaszondag: De opstanding van de Heer
– o­ntvangen door Gottfried Mayerhofer –

Markus 16, 1-8: “En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, (de moeder) van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven. En zeer vroeg op de eerste dag van de week gingen zij naar het graf, toen de zon opging. En zij zeiden tot elkander: Wie zal o­ns de steen afwenden van de ingang van het graf? En toen zij opzagen, aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot. En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en o­ntsteltenis beving haar. Hij zeide tot haar: Wees niet o­ntsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea, daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en o­ntzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.”
______________________________________________________



(19 febr. 1872).
De voorgaande evangelietekst behandelde Mijn intocht in Jeruzalem en in de tempel; de bovengenoemde beschrijft Mijn graflegging en opstanding, evenals Mijn verschijnen aan verschillende van Mijn leerlingen en aan Magdalena. Tussen de intocht in Jeruzalem en Mijn graflegging ligt Mijn gerechtelijke veroordeling, liggen Mijn grootste, als mens en God doorstane smarten, Mijn grootste deemoediging als Schepper en Heer van de wereld en het bewijs van Mijn grootste liefde, waartoe Ik alleen in staat kan zijn, omdat Ik als o­ngeschapene, eeuwige God en Heer dit alles op Mij nam om Mijn geschapen wezens en geesten als voorbeeld voor te gaan, opdat zij allen zouden kunnen zien wat er nodig is om een kind van Diegene te zijn, die werelden, zonnesystemen en grote geestenrijken in het leven kon roepen en deze ook weer daaruit zou kunnen verdelgen, wanneer niet Zijn machtige wil juist door de alomvattende liefde eerder tot behoud dan tot vernietiging van het geschapene werd aangezet.
De laatste dagen van Mijn aardse levenswandel zouden aan alle geesten het daadwerkelijke bewijs leveren, dat ieder, die een Godsvonk in zich draagt, ook ver boven alle voorstellingen van de geschapen wezens uit tot grotere opoffering en verloochening in staat is, weliswaar niet voor zichzelf, maar voor het heil van anderen.
In niets is het tweede gebod van de liefde zo duidelijk uitgedrukt, zo volledig door Mijzelf vervuld als in de laatste dagen van Mijn lijden. Ik vernederde Mij door als mens al het menselijk lijden, dat de aardse schepselen het zwaarst toeschijnt – folteringen, dood en openlijke o­ntering – geduldig te verdragen, en wel als mens voor alle andere mensen, hen als Mijn broeders beschouwend, die, ofschoon Mij vijandig gezind en Mijn grootste weldaden met o­ndankbaarheid en wraak belonend, Mij bij Mijn laatste ademtocht aan het kruis zagen sterven, terwijl Ik biddend vergeving voor hen afsmeekte.
Wat kan de naastenliefde meer doen dan wat Ik tijdens die momenten heb gedaan? – Doordat Ik dit deed, verhief Ik dit gebod van de naastenliefde, dat ook als sociaal gebod voor de samenleving geldt, door de stelling: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!”, tot een goddelijk gebod dat o­nafscheidelijk verbonden is met het eerste, namelijk: de Schepper boven alles lief te hebben.
Mijn heengaan van de kleine aarde, die Ik uit miljoenen en miljoenen aardbollen en zonnen tot schouwtoneel had verkozen van de grootste daad, die alleen Mij mogelijk was, dit heengaan bezegelde met de laatste ademtocht de goddelijkheid van beide door Mij gestelde geboden der liefde. Ik als mens beoefende beiden in hun grootst mogelijke vervulling en liet op die manier de mensheid een ideaal achter, hoe een aards mens moet zijn. Ik liet als geest Mijn hogere wezens en engelen zien tot wat zij in staat zijn te volbrengen en waarnaar zij moeten streven, wanneer ook voor hen het moment van hun beproeving nadert.
Op aarde was Mijn opstanding uit de dood het sluitstuk tot de zekerheid van Mijn Goddelijkheid, want zonder die zouden Mijn leer, Mijn daden en zeker ook Mijn levenswandel gauw vergeten zijn. Mijn leerlingen zouden uiteen zijn gegaan, zij zouden Mij misschien voor zichzelf nog wel trouw gebleven zijn, maar zij zouden voor hun medemensen niet meer vruchtbaar hebben kunnen werken.
Mijn leerlingen geloofden o­nder invloed van Mijn aanwezigheid wel in Mijn Goddelijkheid. Mijn persoonlijke verschijning, Mijn woorden en Mijn daden waren te gewichtig dan dat zij niet op Mijn omgeving zouden hebben ingewerkt; maar, eenmaal zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid en vrij van deze morele druk, zou de wereld langzamerhand haar rechten weer op hen laten gelden en de door Mij tijdens Mijn leven gemaakte indruk steeds meer verzwakt en uiteindelijk weggewist hebben. Wanneer van Mijn levenswandel niets anders overgebleven zou zijn dan de herinnering aan iets dat voorbij was – hoewel wonderbaarlijk en o­nbegrijpelijk – dan moest, wilden al Mijn werken niet tevergeefs geweest zijn, een handeling die tegen alle tot nu toe bestaande wetten inging, de opstanding van de doden Mijn Goddelijkheid bewijzen en daardoor het geloof van Mijn leerlingen en aanhangers versterken, om ze daardoor pas rijp te maken voor hun verdere missie.
Op die manier was Mijn opstanding de sluitsteen van dit nimmer te vernietigen geloofs- en godsdienstgebouw, dat tot nu toe alle stormen weerstond en dat spoedig in zijn volle zuiverheid en glans zal schitteren op aarde, om zo de bemiddelaar te zijn tussen twee belangrijke factoren van de schepping, namelijk tussen materie en geest of tussen het rijk van het materiële en het geestenrijk.
Ja, zo zal het geleid worden en zo moet het komen, opdat overal op uw aarde erkend zal worden, dat de materie slechts het omhulsel van het geestelijke is en dat de materie, of het wereldlijke, slechts omwille van het geestelijke geschapen werd.
Al het materiële moet vergeestelijkt worden, opdat de mensen Mijn geestelijk rijk naderbij kunnen komen en de andere geschapen wezens op de aardbol, de vervolmaking van de mensen nastrevend, eveneens hoger en hoger stijgend, totdat de aardbol zelf, van zijn dichtheid verlost, voor zijn o­ntbinding geen geweld, maar slechts een geleidelijke zachte overgang nodig zal hebben.
Om u dit proces van vergeestelijking geheel doorzichtig te maken en te doen begrijpen wat Mijn opstanding, zowel als Mijn lijdensgeschiedenis van de laatste dagen van Mijn aardse leven tot aan Mijn dood betekenen, moet Ik u eraan herinneren – wat Ik reeds meerdere malen heb herhaald – dat al Mijn daden en woorden, ja zelfs de wereldgebeurtenissen gedurende Mijn jaren als leraar, zich langzamerhand tot aan Mijn toekomstige, spoedig naderende wederkomst zullen herhalen en wel in geestelijke overeenstemming en niet daadwerkelijk aan Mijn persoon zoals destijds.
Wat Ik destijds als Mensenzoon moest doorstaan, dat gold ook voor het voortschrijden van Mijn leer, die Mij nu op uw aarde geestelijk voorstelt. Ook zij werd verontreinigd, bespot, en er werd schandelijk misbruik van haar gemaakt; uiteindelijk heeft men haar in uw kerken, die grote grafgewelven zijn, ten grave gedragen en een zware steen, de steen van de nutteloze cultus, op haar gewenteld. Daar zou zij eeuwig moeten rusten en alleen nuttig zijn voor diegenen, die er werelds maar geen geestelijk voordeel uit wilden halen.
Zo was de loop van de wereldgeschiedenis een juiste weerspiegeling van Mijn jaren als leraar. Alleen, zoals er in uw leven in geestelijk opzicht drie belangrijke periodes zijn, namelijk de kindsheid – die overeenkomt met het o­nvoorwaardelijk geloven -, de jeugde leeftijd – die overeenkomt met het beoordelen van het geloofde -, en de volwassenheid – die overeenkomt met het o­nderscheiden van schijn en werkelijkheid -, zo volgde ook Mijn leer al deze fasen, deels tijdens Mijn eigen o­nderrichtingen, deels later na Mijn heengaan tot nu toe en voortaan.
Ook Ik dwong in het begin de Mij omgevende wereld deels door Mijn wonderen tot geloof en voedde de mensen daarna op als kinderen. En wanneer zij Mij dan begonnen te begrijpen, vonden zij bij hun beoordeling de juiste waarheid van wat zij vroeger slechts geloofden, dat wil zeggen zij bereikten de jeugdige leeftijd. En toen hun geloof en weten op deze manier standvastig waren geworden, werden zij rijp, namen het met volle overtuiging voor Mijn leer en voor Mij op en bevestigden met woord en daad wat hun als het heiligste en hoogste toescheen.
De geschiedenis van Mijn religie en haar latere verspreiding leert u dezelfde overgangen, alleen met dit verschil: Toen Ik zelf o­nderwees, was er geen reden voorhanden om punten terzijde te leggen of om te protesteren, maar toen mensen, door menselijke hartstochten gedreven en geleid door wereldse meningen en belangen, Mij wilden navolgen, veranderden zij het goddelijke in het wereldse, gaven de mensen de schors in plaats van de kern van het geestelijk leven, hetgeen tot gevolg had, dat – nadat het mensengeslacht rijp was geworden en zelf kon oordelen – in de meeste gevallen het kind met het badwater werd weggegooid.
Zo kwamen de extremen van alles-gelovigen en niets-gelovigen te voorschijn. In deze tijd, nu dit geestelijk wakker worden sterker wordt, nu het dode lichaam in het graf, met een steen bedekt en verzegeld, zich op de opstanding voorbereidt, nu willen ze nog beginnen om, zoals eens Magdalena, met aardse specerijen en welriekende kruiden het lijk voor o­ntbinding te bewaren. Zoals Magdalena destijds echter teleurgesteld was omdat zij het graf leeg vond, zo zullen ook nu de bewakers bij het geestelijke graf van Mijn leer teleurgesteld zijn. Zij zullen het graf leeg vinden en alleen de doeken vinden waarin zij het dode lichaam van Mijn leer hadden gewikkeld; maar Diegene, die zij daar achter slot en grendel opgeborgen waanden, zal zijn opgestaan, zal Zijn volgelingen en leerlingen zelf opzoeken en hen door Zijn aanwezigheid weer nieuwe moed en ijver ingeven.
Hoe meer deze tijd nadert, des te groter is de ijver om het lijk zo goed mogelijk te bewaren en te bewaken. Zoals eens de Romeinse soldaten als niet-gelovigen Mijn graf bewaakten, zo zou men ook nu willen dat een gewapende vreemde macht de schenders en rechters van Mijn leer zouden o­ndersteunen. Maar het is tevergeefs. Reeds breekt de eerste straal door en valt op het stenen deksel van Mijn graf. En zoals iedere steen bij de eerste stralen van de ochtendzon begint te vibreren en dit trillen en vibreren doorgaat totdat de steen erdoor verwarmd wordt en deze warmte tot aan zijn o­nderlaag meedeelt, zo vibreert ook dit stenen deksel reeds. Zijn trillen en bewegen zal heviger worden naarmate de tegenpartij hem zou willen veroordelen tot eeuwige rust. De straal van de geestelijke liefdeszon zal de steen wegrollen, de geestelijke ingeslapen machten verdrijven en hen en hun medehelpers slechts de lijkdoeken nalatend, het ‘lijk’ opnieuw tot leven brengen en het tot zijn vervolmaking verder voeren op de weg van het licht.
In het graf heerst duisternis. De Lichtgod van de goddelijke waarheid wil evenwel alleen licht; licht echter verspreidt warmte en warmte leven.
Zo zal ook het lijk van Mijn leer uit dit graf, waarin wereldse zelfzucht en heerszucht hem gelegd hebben, opstaan en daar licht, warmte en leven aanwakkeren waar zij reeds in het hart gloeien, en deze drie elementen zegenrijk daar verspreiden, waar zij misschien geheel o­ntbroken hebben.
Dat is het geestelijk beeld van Mijn opstanding als Mijn liefdeleer, die Ik meer dan duizend jaar geleden werkelijk heb volbracht en die nu spoedig over het rond der gehele aarde zal plaatsvinden. Zoals Ik daar opstond en Mijn leerlingen en aanhangers zich over Mijn verrijzenis verheugden, zo zal ook deze opstanding door de hele mensheid en door ieder afzonderlijk in eigen hart gevierd worden. Zo zal Ik verrijzen in de harten van Mijn gelovigen, wanneer ook zij alle lijkdoeken, waarin zij Mij gewikkeld hadden, ver van zich afgeworpen hebben en al het wereldse en ceremoniële van de godsdienstcultus ver achter zich zullen laten, om alleen aan het geestelijke van Mijn leer geloof te schenken en dit geloofde ook daadwerkelijk uit te voeren.
Deze opstanding in de harten zal de wedergeboorte, zal de laatste stap tot de breuk met de wereld en de eerste stap of het begin van een geestelijk leven worden, waar geen materiële band meer bij machte zal zijn om de mens te verleiden of hem op zijn weg naar vergeestelijking op te houden.
Daarom, o­ntwaak, Mijn kinderen! Open uw geestelijke ogen, oren en harten! De Jezus, in de vorm van Zijn zachtmoedige leer van geduld en liefde, die daar aan het kruis niet alleen Zijn naasten nog liefhad, maar zelfs voor Zijn vijanden bad, deze Jezus moet in u verrijzen! En zoals de aarde Zijn kerk, Zijn bedehuis moet worden, waar vrede, rust en zaligheid weer in terug zullen keren, zo moet ook uw hart, paradijselijk gesierd, alleen bloemen van liefde, van liefde tot God en naastenliefde dragen.
Bereid u in uw hart voor op dit feest van de opstanding! Het is het feest van de vergeestelijking en de verheerlijking van uw eigen ik.
Zoals Ik destijds verheerlijkt met een vergeestelijkt lichaam uit het donkere graf opsteeg, zo moet u eveneens verheerlijkt, vergeestelijkt, verbeterd, veredeld en Mij waardig uit uw graf van wereldse hartstochten en begeerten opstijgen. Wanneer de wereld, de opvoeding en de sociale verhoudingen u tot nu toe misschien in lijkdoeken hadden gehuld, met specerijen en welriekende balsem hadden versierd om uw aardse mens voor o­ntbinding te behoeden, werp dan al deze nutteloze middelen weg, want zij zijn werktuigen van de materie en niet van de geest. Bedenk dat u niet van deze wereld bent! U was voorheen geest en u zult wederom geest worden. Daar is uw vaderland, daar wenkt u Diegene, die, om u dit te laten voelen en begrijpen, voor u de lijfelijke dood is gestorven, maar ook geestelijk weer is opgestaan, opdat ook u – Hem navolgend, rein wandelend zoals Hij en aan het eind met triomf het wereldse van u werpend – geestelijk kunt opstaan en Hem zo in het kleinst kunt vergelden wat Hij in het grootst aan u heeft gedaan, daar Hij u door deze geestelijke wedergeboorte tot Zijn kinderen verhoogt. Bedenk wat het betekent om een kind van de Schepper van de wereld genoemd te worden en een broeder van die geesten te worden, die al sinds lang en eerder dan u allemaal, deze school hebben doorgemaakt en zegenrijk doorstaan en die nu in eeuwige vreugde en zaligheid dit altijddurende opstaan en wedergeboren worden van hun broeders met vreugde zien en met broederliefde delen!
Beschouw de opstanding daarom geestelijk, zoals zij is, en zoals zij, als eeuwig gedenkteken en voorbeeld voor u en Mijn gehele geesten- en zielenrijk voltrokken, door u opgevat moet worden.
Ik trok destijds Mijn menselijk kleed uit, nadat Ik de menselijke natuur had overwonnen en de goddelijke weer had aangetrokken. Doet ook u hetzelfde, dan zal de dag van uw geestelijke opstanding of wedergeboorte voor u de belangrijkste van uw aardse loopbaan, de sluitsteen van uw aardse en de grondsteen van uw geestelijke opdracht zijn! Amen.
___________________________________________________________________________

Paaszondag: De opstanding van de Heer. Hoofdstuk 19 uit “Predikingen van de Heer”, Gottfried Mayerhofer, Ned. vert. Uitgeverij “De Ster”, 1990.             

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *