Het 4e hoofdstuk van “De Huishouding van God’, deel 2.

De Huishouding van God, deel 2

Hoofdstuk 4. De dank die de Heer het meest behaagt: de liefde zonder woorden in de diepste deemoed van het hart. Lamech en Ghemela, het zuiverste echtpaar uit de oertijd.

1. Jij (d.w.z. Jakob Lorber) wilt graag horen wat Lamech tegen Ghemela sprak. Daarom volgen hier zijn woorden.
2. Lamechs vraag om vergeving en de verzekering van zijn liefde aan Ghemela, nadat hij Mij tevoren nog uit het diepst van zijn hart voor de vermaning bedankte, luidde als volgt:



“O Abba Abedam! U ziet en zag al van eeuwigheid her in mijn hart, dat het zich reeds van kindsbeen af met niets anders dan alleen met U bezighield en dat het graag o­nvermoeibaar praatte over niets anders dan slechts over U en Uw eindeloze wonderen, voor de vaderen vaak tot vervelens toe. Ja, in mijn bijzonder grote vreugde zong en sprong ik zelfs vaak uit alle kracht van mijn stem en lichaam, als ik de naam Jehova maar hoorde noemen.
4. Dat hebt U, o Abba Abedam, altijd van mij gezien en alle vaderen waren dikwijls ooggetuige van mijn luide blijdschap over Uw naam.
5. Zie, omdat ik nooit iets anders dan U in mijn hart met liefde heb omvat, kwam het mij nu ook als iets verschrikkelijks voor mijn liefde voor U te moeten delen, want ik wist niet hoe innig de liefde van Ghemela met Uw hart verbonden is. Alleen voor U, o Abba, alle liefde, alle roem, alle lof, alle dank, omdat U mijn hart nu verlicht hebt, zodat ik nu inzie dat door het bezitten van Ghemela mijn liefde voor U niet alleen niet gedeeld, maar mét haar liefde nog vele malen versterkt en vermeerderd wordt!
6. U heeft haar een eeuwig getuigenis gegeven hoe rein zij is en hoe ze Uw liefde ten volle waard is.
7. Ja, ik besef nu hoe zij U uitverkoren heeft als het enige voorwerp van haar zuivere en gloeiende liefde. Zo hebt ook U haar uitverkoren voor Uw boven alles heilige vaderhart, dat vol is van de meest o­neindige hoogste liefde!
8.  Ja, ik besef nu ook dat U mij zeer genadig hebt uitverkoren door mij dit heerlijke kleinood van Uw liefde toe te vertrouwen, opdat ik met Uw liefde en genade in mij het getrouw zal beschermen en het zo rein als het nu is voortdurend zal bewaren, U welgevallig.
9. Zie, o Abba Abedam, dat besef ik nu door Uw heilige vaderlijke mildheid en door Uw genade; alles is heerlijk en goed! Maar nu komt er een andere vraag, die voor mij een vraag van het hoogste belang is, en deze vraag luidt:
10. O, uiterst liefdevolle, heilige, goede Vader! Hoe kan ik U danken voor zo’n genade, liefde en erbarming, dat U mij – een nietswaardige tegenover U – waardig bevonden hebt voor zo’n heilig ambt, dat ik diegene mag beschermen en behoeden, die U op Uw heilige handen hebt gedragen en voor U hebt gezegend en wier hart U met Uw liefde hebt gevuld?
11. O Abba, wees genadig en zeg me toch wat ik nu moet doen om U voor deze zo eindeloze genade toch enigermate passend te kunnen danken!”
12. En Abedam antwoordde hem: “Luister, Mijn geliefde Lamech, het is mij het meest welgevallig als iemand de grootte van Mijn erbarming en genade werkelijk in en aan zichzelf gewaarwordt, zodat zijn hart voor altijd voor Mij o­nbrandt, zo hevig zelfs, dat hij zich niet in staat voelt om Mij voor de grootte van de door Mij aan hem bewezen weldaad te danken en om zijn dank uit te drukken voor de hoogste en zuiverste liefdesvlammen die hij in zijn hart voor Mij voelt en die hem geheel vervullen. Zie, dat is de dank die Mij het meest welgevallig is!
13. Want wie Mij nog met woorden kan danken, loven en prijzen, heeft de grootte van de weldaad die Ik in hem liet groeien nog niet in haar eindeloze grootheid opgemerkt en heeft ook Mij, de grote, heilige Gever, nog niet herkend. Daarom is hij ook nog niet werkelijk tot de uiterste diepte van de ware deemoed in zichzelf gekomen, zodat hij zijn tong nog op wereldse wijze kan roeren!
14. Zie, Ik schep geen welbagen in dergelijke dank van de lippen, zelfs niet als het woorden van de allerhoogste engelen zouden zijn!
15. En zoals het met de dank in woorden is, is het ook gesteld met de dank in daden. Wie zou denken dat hij Mij dankbaarheid kan betonen door zijn handelingen, al zouden zij volkomen overeenstemmen met Mijn wil, zie, ook die vergist zich erg, want wat voor dienst kan iemand dan verrichten die Ik nodig zou hebben, alsof Ik die zonder hem niet teweeg zou kunnen brengen?
16. Als iemand Mijn wil ten uitvoer kan brengen, door wie is hij dan daartoe in staat?
17. Is het niet Mijn kracht in hem, die hem zoiets doet volbrengen, waarvoor hij Mij dan toch weer alleen maar de hoogste dank verschuldigd is?
18. Hoe kan iemand Mij met datgene bedanken, waarvoor hij Mij alleen maar de allergrootste dank verschuldigd is?
19. Wie Mij dus alleen werkelijk en Mij welgevallig danken wil, die moet Mij door zijn liefde zonder woorden in de diepste deemoed van zijn hart danken en Ik zal zijn dank aanzien en zodanig aanvaarden alsof die iets voor Mij betekent!
20. En zie, Mijn geliefde Lamech, zo is ook jouw dank een zuivere dank, omdat jij niet weet waar je beginnen en waar je eindigen moet, omdat het besef van de grootte van Mijn liefde en erbarming voor jou je verward heeft gemaakt en je voorts niets anders meer kan doen dan Mij boven alles liefhebben!
21. En opdat je volkomen verzekerd bent van Mijn welgevallen, moet je je nu tot Ghemela richten en haar het gevraagde antwoord geven. Amen.”
22. Lamech ging meteen naar Ghemela en zei tegen haar: “Ghemela, jij reinste geliefde van Jehovah, jij wilt mij toch in jouw reine, van heilige liefde vervulde hart wel vergeven, omdat ik me juist om die reden tegenover jou heb misdragen. Want omdat ik nooit eerder een wezen als jij heb aangekeken en mijn zintuigen alleen op jouw en mijn Jehovah waren gericht, was het toch ook wel begrijpelijk dat ik je een paar ogenblikken niet wilde aankijken, omdat ik vreesde mijn liefde tussen jou en Jehovah te moeten verdelen, tot welk een o­nverstandig idee ik – geloof me – eigenlijk door jouw eigen vraag werd verleid. Zoals jij het zelf beslist duidelijk genoeg zult hebben begrepen, heeft hier mijn, jouw en o­ns aller, enig geliefde Abba Abedam Emmanuël uiterst genadig mijn ogen geopend en Zijn heilige voornemen getoond en het is mij nu volledig duidelijk geworden dat ik mijn liefde voor Hem niet alleen niet hoef te verdelen tussen Hem en jou, maar dat daardoor mijn liefde voor Hem alleen maar groter kan worden, steeds meer en meer, en dat ik daarenboven nog jouw reinheid volledig heb o­nderkend. Daarom geloof ik ook vast dat jij om dezelfde heilige reden mijn o­nhebbelijkheid, die er de oorzaak van was dat ik enigszins tegenover jou gezondigd heb, door de vingers wilt zien!”
23. Ghemela schoof haar weelderige gouden haar iets uit haar gezicht en keek Lamech allervriendelijkst aan.
24. Toen Lamech haar hemels schone gezicht had gezien, stokte zijn adem bijna en hij wendde zich dadelijk weer tot Abedam en zei, terwijl zijn hart ten diepste geroerd was:
25. “Nee, nee, heilige Vader, zo’n meer dan hemels loon ben ik volstrekt niet waard! Waarlijk, waarlijk, ten opzichte van deze bovenaardse engel ben ik toch slechts een duistere, zondige worm in het stof van de aarde!
26. Nee, nee, heilige Vader, nu pas besef ik ten volle mijn o­nwaardigheid! Hoe geheel nietswaardig moet U mijn liefde voor U voorkomen vergeleken met de liefde van deze zuivere engel!
27. Waarlijk, het zou gemakkelijker voor mij zijn met open ogen regelrecht in de middagzon te kijken dan slechts drie ogenblikken het gezicht van deze meer dan hemels reine en o­nuitsprekelijk mooie engel van Uw liefde te zien, o heilige Vader!
28. Als Zuriël haar vader is, als het eigenlijk wel mogelijk is dat een mens ooit vader van zo’n engel kan zijn of kan worden, geef dan, o heilige Vader, haar weer aan hem terug, zodat hij haar verder, zoals tot nu toe, zal beschermen en getrouw bewaren! Maar Uw heilige wil geschiede.”
29. Zuriël begon echter te huilen, kwam naar Lamech toe en zei tegen hem: “O Lamech, waarom sla jij de hand van mijn dochter af, terwijl zij toch door Jehova zelf aan jou gegeven is? Wees niet zo hard, zie eens hoe zij huilt!”
30. Maar Abedam zei tegen Zuriël: “Zuriël, wees rustig en maak je niet bezorgd om de tranen van Ghemela en denk eraan: wat Ik tesamen heb gebracht, zal geen wereldse macht meer scheiden!
31. Zie, Lamech is niet hard, maar hij is alleen te zacht. Daarom maak Ik hem nu sterker, zodat hij de man zal worden van jouw, maar meer nog – begrijp dat goed! – van Mijn dochter!
32. En jij, Lamech, buig je over naar Ghemela, reik haar je rechterhand en verhef haar tot je vrouw en plaats haar voor Mij aan de zijde van je liefde, opdat Ik jullie voor alle tijden der tijden zal zegenen! Amen.”
33. En nu liet Lamech zich niet tweemaal hiertoe aansporen, maar gehoorzaamde rein van geest, boog voorover naar Ghemela en sprak de volgende woorden tegen haar:
34. “O Ghemela, jij aan mijn zorg toevertrouwde liefde van Abba Emmanuël, laat je door mij verheffen, hoewel ik jou volslagen o­nwaardig ben, maar toch heeft de heilige Vader mij jou waardig bevonden – ja, laat je verheffen tot mijn reine in Jehova meest beminde vrouw! Amen.”
35. Ghemela stond vlug op en ging samen met hem voor Jehova staan; hij zegende hen en beval hen vooral steeds de zuiverheid van hun hart te bewaren en hun leven lang hun kuisheid te behouden. Zij beloofden dat en werden het zuiverste echtpaar uit de oertijd. 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *