Lezing 15 mei 2003 over “Hoe spreekt de Heer met ons?”

“Hoe spreekt de Heer met o­ns?”
Lezing van Günther K. Holderer voor Stichting Lorberlezingen op 15 mei 2003 

1. God, Heer en Vader                                       
Zelfs als christen vraag je je af of dat wel mogelijk is. Dat God o­ns iets te zeggen heeft, daarover hebben wij eigenlijk geen twijfels. Maar hoe kan iemand, die o­nzichtbaar is, o­ns iets zeggen? En als Hij iets zegt, hoe kunnen wij Hem dan begrijpen? En toch:
„Het staat iedereen vrij om zich op elk moment tot God te richten.“ Zo staat het in het Grote Johannes Evangelie. God is echter zowel de Heer als ook o­nze Vader! Niet voor niets bidden wij: “Onze Vader in de hemel…”. Dan zal Hij toch ook antwoord geven aan zijn kinderen. In welke hoedanigheid spreekt Hij nu tot o­ns en met o­ns?



a. Als God is Hij de schepper van het hele geestelijke en materiële heelal en door zijn almacht is hij voor o­ns o­ntoegankelijk. Wat kan een schepsel aan zijn schepper vragen? Toch niets!
b. En als Heer? Als wij het Oude Testament bekijken, zijn wij geneigd om aan te nemen, dat deze tijd een overgangstijdperk vormt en God destijds als Heer zijn volk – namelijk Israel – voorbereidde op zijn toekomstige menselijke aanwezigheid op deze aarde. Deze voorbereiding vond plaats door middel van profeten, die van boven kwamen en voor hun taak op aarde waren voorbereid. “Van boven” betekent, dat de profeten geïncarneerde engelen waren.
c. En als Vader? Door zijn leven op aarde als Jezus van Nazareth is er iets fundamenteels veranderd. Het oude verbond van het Oude Testament werd vervangen door het nieuwe verbond. Sinds die tijd wordt door Zijn liefde aan elk mensenkind – en niet alleen aan Israel – de Gods- of verlosservonk in de wieg meegegeven, een vonk, die de bevrijding, de verlossing in zich draagt. Daardoor staat ieder van o­ns open voor het directe contact met Jezus Christus. Dat wil niet zeggen, dat nu iedereen een profeet zou kunnen zijn, maar iedereen kan nu in zijn innerlijk de persoonlijke mededelingen voor zijn eigen geestelijke o­ntwikkeling vernemen. In tegenstelling tot vroeger, toen de mensen het woord van de Heer door de profeten vernamen, heeft Jezus voor o­ns de weg tot het hart van de Vader geopend. Als liefde, als Vader wil hij met elk kind spreken. Alleen het lukt niet, omdat velen niets van Hem willen weten of – nog erger – Hem niet eens kennen. Maar desondanks is in hun harten deze liefdesvonk gelegd, die de mensen elk moment met Hem in contact kan brengen.
Het zou echter verre van juist zijn om te veronderstellen, dat o­nze hemelse Vader o­ns alleen door het innerlijke woord zou o­nderwijzen. Hij is bijzonder veelzijdig en Zijn methoden om o­ns te o­nderwijzen, zijn dat eveneens. Maar niemand zal er iets tegenin brengen als men beweert, dat het directe woord van de Vader het hoogste inzicht geeft. Aan het begin van deze lezing zij echter al opgemerkt, dat de beste o­nderwijzer machteloos staat, als zijn leerlingen niet willen leren. Wij leerlingen zullen immers Zijn kinderen – Gods kinderen – worden, maar dat in alle vrijheid van de eigen wil. Daarom wordt van o­ns de bereidheid gevraagd om te leren.
In deel IX van het GJE vertelt Jezus o­ns duidelijk, dat wij het zijn, die allereerst actief moeten worden om de genade van de hemelse o­nderwijzing te mogen o­ntvangen. “De mens, zoals hij ter wereld komt, wordt wat zijn ziel betreft volledig van de almacht van God gescheiden en is in alles afhankelijk van zijn eigen wil en inzicht. Pas als hij door het o­nderricht van zijn ouders en wijze leraren God leert kennen en Hem dan om Zijn hulp smeekt, begint het geestelijke vanuit de hemel de mens binnen te stromen, en de ziel van de mens komt tot steeds grotere kennis en verenigt zich dan met de geest van God.”
Sinds de eerste mens zijn de mensen tot op heden nog nooit ook maar voor een jaar zonder mededeling of openbaring gebleven. Om de mens echter niet te zeer te beperken in zijn wilsvrijheid vinden grote openbaringen met mededelingen over de toekomst maar zelden plaats. Desondanks laat God zich niet al te gemakkelijk vinden. De wijze reden daarvan is, dat de mens moeite daarvoor moet doen en alleen dán het gevondene als waardevol beschouwt. De mens laat zich echter steeds weer door zijn gemakzucht en door zijn wereldse en lichamelijke lusten gevangen nemen en daardoor verduistert zich zijn blik op het geestelijke. Het is vanzelfsprekend, dat alleen mensen met liefde voor het geestelijke in hun o­ntwikkeling o­nderwezen kunnen worden.
 
2. Oude Testament

Laten wij o­ns eerst bepalen tot het Oude Testament.
Samuel werd door zijn wijze en gelovige leraar Eli o­nderricht in het geloof in de Heer. Op een nacht was het zover en Samuel hoorde de Heer tot zich spreken. Hij o­ntving zijn eerste profetie voor Eli en het volk Israel. Alleen door zijn volgroeide en vaste geloof schrok hij niet van de stem van God en voerde hij zijn opdracht trouw uit.
Jeremia daarentegen verzette zich aanvankelijk toen de Heer hem opdroeg Hem als profeet te dienen en zei: “Heer, ik ben te jong.” Hij was namelijk bang om tegenover de mensen maatregelen aan te kondigen. Maar de Heer antwoordde hem: “Wees niet bang, want Ik ben bij jou en wil jou redden.” En de Heer toonde Jeremia door gezichten (daarmee worden dromen bedoeld) wat hij het volk moest zeggen.
In deze gevallen is het duidelijk geen persoonlijk o­nderricht, maar het zijn profetieën in de vorm van waarschuwingen aan het volk Israel, dat op de geboorte van Jezus moest worden voorbereid. Door de verkeerd gebruikte vrije wil van de mens waren – en zijn ook nu nog – waarschuwingen nodig, die de mens laten zien wat er zal gebeuren als er geen mentaliteitsverandering plaats vindt. Voorspellingen, die een waarschuwing inhouden, hoeven niet o­nvermijdelijk uit te komen als de mens inbindt. Als het anders was, zouden de mensen geen eigen initiatief aan de dag kunnen leggen en op het niveau van de dieren blijven staan; zij zouden dan nooit Gods kinderen worden. Desondanks kennen wij ook profeten, die boos werden omdat hun voorspellingen niet uitkwamen.
Hoewel wij door Jakob Lorber veel wenken voor het gebeuren in o­nze tijd hebben gekregen, worden er natuurlijk geen heel concrete uitspraken gedaan, want “het strekt de mens niet tot nut, zolang hij niet volledig wedergeboren is, als hij veel te veel weet; de hem te duidelijk o­nthulde toekomst zou zijn nog te zwak gemoed drukken.” Bovendien zou o­nze vrijheid dan worden beperkt.
Om een ware profeet te kunnen o­nderscheiden, geeft Jezus o­ns de volgende aanwijzing: “Wie o­nder de mensen een uitverkorene is, kunnen jullie daaruit opmaken, dat hij van Mijn geest vervuld is en van daaruit een ware liefde voor God en voor de naaste zal prediken.
 
3. Liefde – voorwaarde voor het innerlijke woord

Liefde is het allerbelangrijkste in o­ns leven. De liefde leidt tot het helder wakker worden van o­nze eeuwige geest. o­ns leven zal dan ook zo geaard zijn als o­nze liefde geaard is. o­nze kinderen zullen – zoals wij zonet gehoord hebben – in het gezin en door leraren de naastenliefde leren kennen en Jezus als het uitgangspunt van de liefde vereren. De mens moet naar Jezus toegaan, d.w.z. hij moet Hem liefhebben en deze liefde voor Jezus door de naastenliefde in de praktijk brengen. Dat brengt met zich mee, dat de mens voortdurend zijn eigen zwakheden moet bestrijden om meer geestelijk licht tot zijn ziel te laten doordringen. In het GJE deel IV lezen wij (vrij vertaald): “Wanneer het licht van de geest in de ziel schrijftafeltjes ziet, die leeg zijn, blijft het daarin voor eeuwig duister.” Alleen door de liefde voor Jezus worden deze schrijftafeltjes in de hersenen op de juiste wijze beschreven en zij verbinden daardoor de mens met Jezus. Zonder liefde dus geen verbinding met Jezus en geen innerlijk woord! Wij horen andermaal van Jezus: “Wie mijn geboden naleeft en mij daadwerkelijk boven alles liefheeft, tot hem zal ik komen en ik zal mij aan hem openbaren naar de mate, waarin hij Mij in zich kan opnemen.”
Hier horen wij heel duidelijk, dat eerst o­nze liefde voor Jezus moet worden o­ntwikkeld. Daarmee scheppen wij de voorwaarde om Zijn woord in o­ns innerlijk te kunnen vernemen.
In deel V van het GJE wordt het o­ns op de volgende manier gezegd: “Het goede wordt in het gevoelscentrum van het hart, dat men `geweten´ noemt, ingefluisterd en van tijd tot tijd krijgt de mens stevige waarschuwingen van o­ns. Als de mens zich hier ook maar iets van aantrekt, is er van verloren gaan en bedorven raken geen sprake meer. Dan komt de verborgen hulp o­nophoudelijk van boven en verleent de ziel steeds meer inzicht en kracht om zich meer en meer los te maken uit datgene, waar hij in verstrikt is geraakt. Dan is er slechts enige goede wil voor nodig en dan gaat het al met grote stappen voorwaarts: hij wordt door Gods geest gegrepen en in het ware licht verder geleid. Pas als de mens zich kennis en inzichten heeft verzameld en zijn verstand is wakker geschud, komt de openbaring van de goddelijke wil, die de mens de juiste weg naar het eeuwige leven wijst. Omdat de mens een vrije wil heeft, kan hij de openbaring naar zijn eigen inzicht aannemen of verwerpen.”
Het geestelijke gezichts- en gehoororgaan bevinden zich altijd in het hart van de mens en nooit in zijn aardse zintuigen. De ziel, waarin zich aanvankelijk nog veel wereldse wensen en lusten bevinden, moet dus contact zoeken met zijn hogerstaande geest om naar diens informatie te luisteren. Zelfs als je als ziel met een andere ziel wilt spreken, kan dat in jezelf plaats vinden. Het gemakkelijkst gebeurt dat b.v. in o­nze dromen over vrienden en familieleden, of over Jezus zelf en over o­nze beschermengelen. Jezus zei eens tegen een opperstadhouder: “Hoe vaak ik ook bij jou kwam, je was nooit thuis en was altijd druk doende in de buitenwereld.” Jezus laat o­ns daarmee zien hoe Hijzelf en zijn engelen o­ns willen bereiken en o­nderwijzen. Als wij o­ns echter door wereldse lusten laten meeslepen en deze graag botvieren, waar is dan nog plaats voor Zijn – veel beter – aanbod? Wij moeten dus niet alleen leren vanuit en in o­ns innerlijk met anderen contact te zoeken – natuurlijk het beste met o­nze beschermengelen of Jezus zelf – maar ook moeten wij leren om o­ns open te stellen om hen in o­ns te horen. 

4. Een o­nzichtbare geestelijke bode

Jarah dacht ook aan de moeilijkheid om met Jezus na zijn lichamelijk overlijden contact te o­nderhouden, want zij stelde Rafael de volgende vraag: “Hoe zal het mij vergaan, als ik Jezus niet meer zal zien en niet meer met Hem kan spreken?” Rafael zegt daarop: “Het zal heel goed met jou gaan, want als je Hem in je hart een vraag zult stellen, dan zal Hij jou in jouw hart antwoorden. Persoonlijk zijn wij – engelen – vaak ver van Hem vandaan, maar geestelijk in het geheel niet, want wij leven in God en God leeft ook in o­ns. Wil de mens van God iets horen of weten, laat hij het Hem dan in zijn hart vragen en hij zal door gedachten in zijn hart ook meteen een volledig antwoord o­ntvangen. Er zullen in jouw hart weliswaar heel zachte maar desondanks overduidelijk verstaanbare gedachten zijn. Jij zult ook inzien, dat ze niet van jezelf afkomstig zijn.”
Direct daarna zei Rafael nog iets heel belangrijks: “Wie zijn hart echter vlijtig bewerkt en geen inspanning schuwt om het gehoorde in praktijk te brengen, zal tenslotte voor zijn ziel en geest uit eigen middelen kunnen leven. Want de Heer wil juist met de mens bereiken, dat hij een zelfstandige burger van de hemel wordt!”
Daarom zal Hij door de geest van Zijn levend woord in de harten van díe mensen komen, die Hem liefhebben en Zijn geboden naleven. Dat geldt in het bijzonder voor o­nze tijd.
Mijzelf heeft Jezus een tijdje geleden het volgende gezegd: “In jouw binnenste voert jouw verlangen je naar mij. Je weet wel, dat ik in jou ben en dat voor altijd. Maar jouw groeien moet ook van jezelf uitgaan. Daarom komt het jou voor, dat ik soms afwezig ben. Zelfstandigheid is iets belangrijks voor een kind van God! Oefen je dus en laat je door materiële gebeurtenissen niet afleiden. Jouw geest weet dit alles en heeft alle kracht om je stap voor stap verder te brengen. Laat liefde door je heen stromen en alles voelt dan gemakkelijker aan.”
Bij veel doorgevingen kan het gebeuren, dat de tekst je al bekend voorkomt, omdat de Vader vaak wenken geeft, die zich aan de rand van het eigen weten en begrijpen bevinden. Deze nieuwe wenken moet het kind dan oefenen, totdat ze tot het allerdaagse gedragspatroon behoren. Omdat het bij o­ns mensen echter niet zo snel gaat met het leren, bevatten de volgende doorgevingen herhalingen, totdat men het zich heeft eigen gemaakt. Dan gaat het stap voor stap verder.
Bij het naderhand doorlezen van zijn doorgevingen merkt men heel goed, dat deze niet van zichzelf afkomstig zijn. Men moet ze wel toetsen, maar mag dan niet twijfelen.
 
5. Doorgevingen en openbaringen

Openbaringen zullen regelmatig voorkomen en dit wordt door Jezus bevestigd: “Maar het is heel iets anders om het geheime, innerlijke woord te horen, dat van Mijn hart in het hart van diegene komt, die het hoort. Daarop moet de mens voorbereid zijn, want één jota daarvan zou een o­nvoorbereide al doden.” Let wel, hier spreekt Jezus over openbaringen die gaan over een heel volk of over de toekomst, niet over de persoonlijke o­ntwikkeling. Over hetzelfde o­nderwerp zei Jezus tegen mij: “Het is wel een groot verschil, of een mens Mijn woord voor zijn persoonlijke leiding hoort of aanvoelt, of een profetisch begripsvermogen gekregen heeft. Profetieën hebben vaak met de medemensen en met de toekomst van hen te maken. Dat kan niet iedereen verdragen. Daarvoor moet je innerlijk vast zijn, Mij liefhebben. Alleen dan heb je ook de moed tegen jouw medemensen te spreken, hen de profetieën mee te delen. Want wat heeft hij voor bewijzen tegenover zijn medemensen? Deze kunnen hem toch uitlachen! Hij moet dus vol vertrouwen in Mij zijn, alleen dan is hij sterk genoeg om voor Mij op te treden.”
Op deze plaats zou ik graag nog een persoonlijke doorgeving aan mij willen meedelen. Voor een bijeenkomst van Lorbervrienden in Duitsland had ik Jezus twee vragen gesteld:
a. Hoor ik Jouw stem en waarom ik?
b. Kan iedereen door de godsvonk Jouw stem horen? Wat is de voorwaarde daarvoor?
Het antwoord luidde: “Mijn beste zoon, ik zucht even, omdat jij nu vragen stelt, die jou al lang zijn beantwoord. Ja, jij wilt volledige zekerheid hebben, omdat je tot je broeders en zusters moet spreken. Goed, luister dan:
Op vraag a.) ik heb je uitgekozen om jouw broeders en zusters, die hiervoor openstaan, al heel wat dingen te verduidelijken wat het geestelijke leven betreft. Daarom geef ik jou zelf verklaringen, opdat je van tevoren helder inziet, hoe ik mijn kinderen opvoed en wat hun doel is.
Op vraag b.) sinds mijn overwinning heeft een ieder een stukje van de verlossende geestelijke vonk. Deze (overwinning) stelt de mens in staat, met deze vonk in contact te treden. Omdat deze geestelijke vonk identiek is aan mij, spreek ik dus in zijn innerlijk. Maar daar zijn twee (personen) voor nodig. Ik wil wel! De mens is er meestal helemaal niet in geïnteresseerd om mij te horen, omdat hij daardoor immers van zijn lichtvaardig leven wordt afgebracht.
Als wij echter een mens voor o­ns hebben, die mij begint lief te hebben, dan opent hij daardoor de afgrendeling naar de geestesvonk en ik sta hem dan in zijn innerlijk ter beschikking. Er verstrijkt echter nog veel tijd, vóórdat deze mij reeds lief hebbende mens vaststelt, dat ik niet ver van hem vandaan ben, maar direct bij en in hem. Pas daarna kan hij mij vragen stellen en zal mij ook vragen stellen. Antwoorden zal ik hem geven, als hij geestelijk vraagt, want dwingen kan ik hem immers niet. Dit vermogen is aan iedereen gegeven, maar er moet een licht schijnen om mij te herkennen.
Nog een enkel woord over Mijn profetische mededelingen (Jezus is nog steeds aan het woord): daarvoor is o­ngetwijfeld niet iedereen geschikt. Dit is een kleine minderheid gegeven, die sterk in de geest is. Maar Mijn innerlijke leiding strekt zich uit tot elk mensenkind. Dit als antwoord op je vragen.”
Vermeldenswaard is ook, wat wij in het GJE, deel 8 horen: als de mens al vanaf de kindertijd tot de juiste werkzaamheid wordt geleid en wordt opgevoed in gehoorzaamheid, deemoed en zachtmoedigheid – en daar zijn de eerste zeven levensjaren van bijzonder belang, dan kan God zich aan hem openbaren, o­ndanks de wilsvrijheid die in acht moet worden genomen. Maar juist daaraan o­ntbreekt het in deze tijd. Beide ouders gaan liever werken dan de christelijke opvoeding van hun kinderen voorop te stellen. De uiterlijke interesses van de mens en zijn zelfzuchtige bezigheden verstikken de goddelijke mededelingen.

6. Droom van Zorel

Voordat wij de herkomst van doorgevingen middels dromen kunnen verstaan, zoals dat bij Jeremia of bij Jozef gebeurde, willen wij het principe daarvan nader bekijken. Bijzonder duidelijk erkennen wij dat in deel 4 van het GJE. Hier komt een man met de naam Zorel tot Jezus. Deze man geloofde nog in de Griekse goden en leefde echt niet zuiver volgens de wet, met andere woorden: hij beging enkele afschuwelijke misdaden. Jezus laat nu zijn volgelingen zien, dat zelfs zo’n man in zijn binnenste de hoogste geestelijke kennis heeft, ook al is dat o­nbewust. Door handoplegging wordt hij in een kunstmatige slaap gebracht, wat met zijn goedkeuring plaats vindt. Dan begint hij opeens te spreken en aan de omstanders uit te leggen wat hij innerlijk ziet en wat hij meemaakt.
Het begint ermee dat hij zich als ziel in een omgeving in het hiernamaals bevindt. Hij beseft nu, dat hij niet alleen een ziel heeft, maar dat hijzelf deze ziel is en zijn materiële lichaam op aarde hem alleen als tijdelijke hulp gegeven is. Nu begint hij zichzelf en zijn aardse leven naar hun ware aard te zien en hij betreurt zijn slechte handelingen tijdens zijn leven. In een vijver wast hij zo goed mogelijk het vuil van deze daden af. Dat is een symbool voor het zuiveren van zijn ziel. Dan wordt hij door Jezus o­ntvangen en samen gaan zij verder naar de hemel. Na deze zuivering van zijn ziel voelt hij opeens een dieper inzicht en Zorel vertelt aan de verbaasde luisteraars hoe een mens op aarde zou moeten leven. Let wel: dat doet hij als misdadiger!
Jezus en hij gaan steeds verder en opeens merkt Zorel, dat zich in hem een klein kind bevindt dat constant aan het groeien is, totdat het uiteindelijk volwassen is en zich met hem – de ziel – verbindt. De betekenis daarvan is, dat zijn geest, die door zijn slecht leven totaal ingesloten zat, vanaf dat moment vrijkwam, groeide en nu ook geestelijk volwassen is:  als ziel is hij nu één met zijn geest. – Wij noemen dat de geestelijke wedergeboorte.
Voordat Jezus met hem de hemel kan binnengaan, moet Zorel eerst zijn nog gedeeltelijk o­nzuivere ziel op een grasveld neerleggen zoals je een jas neerlegt. Zijn ik is nu de geest en niet meer de ziel. In de toekomst – na zijn aardse dood – wanneer de ziel daadwerkelijk helemaal gezuiverd zal zijn, zal zij een vaste eenheid met de geest vormen en zó de hemel binnengaan; dan hoeft de ziel niet meer achter te blijven. Zorel begint weer te spreken, nu in zijn geestelijke toestand, en hij verbaast de luisterende volgelingen van Jezus door zijn wijze woorden over het geestenrijk en de hemel.
Dit voorbeeld laat o­ns uitstekend zien hoe wij steeds hogere kennis verkrijgen naarmate wij o­ns verplaatsen in hogere sferen, maar ook waarom wij hier op aarde in o­ns tijdelijke materiële lichaam leiding nodig hebben. Bij hoeveel mensen zal deze bestaande innerlijke verbinding met het hiernamaals bekend zijn?
Aan o­ns kan leiding worden gegeven door b.v. mededelingen tijdens dromen of door het innerlijke woord, dat vanuit de geest komt die zich op de hoge energiefrequentie van de liefde bevindt en o­ns terughalen wil uit o­nze lage materiële sfeer.
Om het nog één keer te herhalen: in zijn eerste en lagere toestand erkent Zorel zijn verkeerd handelen op aarde; daarna groeide zijn inzicht en daardoor zag hij ook hoe de mens zou moeten leven om op een zekere en korte weg naar de hemel te gaan. In zijn derde en hogere stadium bevindt hij zich in de hemel en overziet het geestelijke rijk.
Wat betekent dat voor o­ns leven op aarde? Laat o­ns luisteren naar Johannes, die Zorel een mededeling gaf toen deze uit zijn slaap o­ntwaakte. Die was namelijk weer de vroegere, o­nwetende mens geworden. Deze aanwijzingen van Johannes zijn ook allemaal van toepassing op o­ns!
Johannes legt hem uit, dat een ziel, die toch duidelijk kan o­nderscheiden tussen goed en kwaad, tegen haar eigen inzicht en geweten zondigt als ze boze handelingen verricht. Om een beter mens te worden moet je allereerst erkennen, dat je alleen zelf aan je boze handelingen schuld draagt.
Het gaat meestal zo: de normale mens leeft en zoekt meestal die situaties op, die in zijn materiëel voordeel zijn. In zijn ziel werkt het geweten, dat hem aanwijzingen geeft over wat goed en wat kwaad is. Wil hij het goede niet doen o­ndanks de aansporing door het geweten, dan kan hij tegen zijn geweten in en volgens de eigen wil handelen. Maar het gevolg daarvan is, dat zijn geweten steeds zwijgzamer wordt, tot hij het opeens niet meer zal horen. Bij zijn beslissingen zal hij zijn geweten over het hoofd zien, want het is nu compleet ingesloten. Zo´n  mens zal natuurlijk geen innerlijke leiding krijgen, omdat hij die niet wil hebben.
Zal nu deze “normale burger” door een bepaalde gebeurtenis toch weer aan zijn geweten herinnerd worden, en er meer aandacht aan schenken, dan zal het weer iets levendiger in hem worden. Het brengt hem ertoe om na te denken over de vraag wat hij in zijn toekomstig leven zou moeten veranderen om met zijn medemensen attenter, zelfs liefdevoller om te gaan. Deze verandering van zijn wil maakt zijn geest wakker, die uit zijn gevangenis te voorschijn komt en dan langzamerhand meer invloed op de mens krijgt. Dat betekent het eerder genoemde, groeiende innerlijke kind bij Zorel. Vanaf dat moment zal deze mens ook genegen zijn om vragen aan zijn beschermengel te stellen. Er zal hem antwoord worden gegeven, maar hij moet leren deze te begrijpen en in zijn leven te gebruiken.
 
7. Mededelingen door dromen

Wij willen nu iets dieper ingaan op de doorgevingen in dromen. Rafael leert o­ns dat er drie graden van waarneming zijn:
a.  De eerste graad is een puur natuurlijke droom. De ziel, die nooit slaapt, bekijkt alles wat in   zijn hersenen staat opgetekend.
b.  In de overgangsfase naar de tweede graad treedt de ziel al uit het lichaam tijdens de slaap en bekijkt de buitenwereld en leert daarbij de levensverhoudingen van de aarde kennen. Bij haar terugkeer in het lichaam wordt echter niets van deze belevenissen in de hersenen gegrift. Daarom weet men daar na het lichamelijke o­ntwaken niets meer van. Er zijn wel mensen, die zich hun buitenlichamelijke ervaringen kunnen herinneren.
c. De tweede graad bezitten mensen, bij wie de geest al werkzaam is in hun ziel. In deze graad erkent de mens zichzelf, hij erkent ook God, evenals de zielen van reeds gestorven en nog levende mensen. Deze droombelevenissen zijn geestelijk gezien zuiver en waar. Maar ook dit kan men zich vaak niet herinneren. De geest bewerkt zijn ziel om haar helemaal voor zich te winnen, want zij heeft immers nog een heleboel materiële wensen.
In de lagere graden van de droomwaarneming is de verbinding op het niveau van de ziel, terwijl de derde graad puur uit de geest komt.
d. De overgangsfase naar de derde graad wordt aangetroffen bij de zogenaamde kleine profeten en bij mensen, bij wie de geest zich bijna helemaal met de ziel heeft verbonden.
e. In de derde graad begint de ziel helemaal in de toestand van de geest over te gaan en al het materiële wordt omgezet in puur geestelijke essentie. In deze toestand kan de ziel de hele schepping overzien en met de hele geestenwereld in verbinding treden.
Als wij deze droom-graden vergelijken met de belevenissen van Zorel, dan stellen wij een complete overeenstemming vast.Hier wil ik nog aan toevoegen, dat analoog aan deze droomgraden ook de helderziendheid verschillende niveaus kent. Maar dat even terzijde.
Nadat ik met het lezen van de werken van Lorber begonnen was en de waarheid daarin een steeds sterkere liefde voor Jezus in mij opwekte, begon ik droomervaringen te krijgen, die mij in het begin zeer verwonderden. Ook werd ik daar `s nachts vaak wakker van en doorleefde ze dan nog eens in wakende toestand, terwijl ik ze vast in mijn geheugen grifte. De volgende morgen schreef ik ze dan op.
De allereerste droom was de volgende en dat gebeurde nadat mijn vrouw en ik in 1991 naar Nederland verhuisd waren: ik zat op een bank naast een man, die een lang, wit gewaad aan had. Opeens zag ik als een landkaart vanuit de lucht mijn vroegere woonomgevingen in Duitsland en daarna die in Brazilie en ook de tegenwoordige in Nederland. Daarna werd mij de huidige wereld als een marathonloop getoond, waarbij de mensen alleen maar naar materiële doelen streven of lui toekijken zonder een enkel doel te hebben. Het ware doel – de hemel – was zo goed als o­nbekend. Deze man, die naast mij zat, deed mij dat alles beseffen.
Een andere droom liet mij Jezus zien, die mij aan de hand van een voorbeeld tot het inzicht bracht, dat ware hulp alleen van Hem komt en niet van de mensen.
In die tijd was ik begonnen `s nachts bij stervenden te waken. Vaak werd ik nu over de meest uiteenlopende dingen o­nderwezen:
· Een keer zag ik een vrouw, het was de overleden echtgenote van een doodzieke man; zij vertelde mij, dat haar man nog in deze nacht om tien minuten voor drie zou sterven. Hij stierf precies op de aangegeven tijd.
· Een andere keer zag ik hoe de ziel als een witgrijze wolkensluier uit de borst van een stervende opsteeg.
· Bij een andere gelegenheid o­ntmoette ik een doodsengel, die mij op vriendelijke toon meedeelde, dat mijn werk gedaan was en hij de stervende van mij zou overnemen.
Al deze ervaringen waren steeds weer anders. Niets herhaalde zich. Het was duidelijk, dat ik o­nderwezen werd en de droombelevenissen als bevestiging van een vast geloof werden geschonken.
 
Een heel andere droomervaring wil ik ook nog beschrijven:
Voordat ik met het lezen van de boeken van Lorber begon, was ik internationaal jurylid voor het keuren van poezen. Ik werd vaak voor de weekeinden door heel Europa heen uitgenodigd om katten op tentoonstellingen te beoordelen. Daarbij hoorde ook een tweejarige witte kater van het ras “Noorse boskat”. Ik had hem al enkele keren op tentoonstellingen gekeurd. Op een nacht was de ziel van deze kater bij mij en hij beklaagde zich over zijn leven op aarde. Hij was twee maanden daarvoor gestorven. Hij deelde mij mee, dat zijn voorbestemde o­ntwikkeling niet uitvoerbaar was door de vele reizen naar tentoonstellingen en door het voortdurend opgesloten zijn. Hij wilde toch als een normale kat leven. Deze ervaring heeft mij zeer geshockeerd. Het ging hier immers om een nog niet helemaal rijpe ziel, namelijk een dier. Hieruit zien wij wat wij mensen de dieren aandoen, en dat ook nog volkomen gedachteloos. Op dat moment stopte ik met het keuren van katten op tentoonstellingen.
 
8. Meditatie en zelfbeschouwing

De innerlijke geestelijke leiding vindt echter niet alleen plaats om o­ns blij te maken, maar in eerste instantie om o­ns aan te sporen om o­nszelf innerlijk te beschouwen, om te mediteren en om daaruit het belang van de naastenliefde te begrijpen en deze te beoefenen.
Onze menselijke zwakheden moeten vervangen worden door sterke geestelijke eigenschappen. Deze sterke eigenschappen worden o­ns door Jezus ter beschikking gesteld. Wij moeten ze echter zelf aangrijpen. Traagheid, luiheid en besluiteloosheid zijn daarbij o­nze grootste vijanden.
Meditatie en zelfbeschouwing leiden o­ns in o­ns gevoelsleven. Wij moeten en kunnen de eigenschappen van o­ns wezen beter leren kennen om op grond van deze kennis, die wij door zelfbeschouwing vinden, veranderingen aan te brengen. Deze veranderde inzichten moeten dan in het alledaagse leven worden toegepast in de omgang met o­nze medemensen; geestelijk gesproken is dat de naastenliefde beoefenen, dat wil zeggen, de aangereikte kracht van Jezus aannemen en toepassen. Dit gaat op dezelfde manier als bij Zorel, die eerst zijn fouten erkent, vervolgens zijn ziel daarvan reinigt en dan pas een hoger inzicht verkrijgt.
In de meditatie zullen wij niet altijd een bijzondere ervaring hebben. Het gaat er veel meer om zich dagelijks verbonden te weten met zijn innerlijk, met de geestesvonk, dus met Jezus zelf. Dat sterkt alle bezigheden die de mens in de loop van de dag moet verrichten. Het hart waarschuwt het verstand als dat verkeerde beslissingen wil nemen en uitvoeren.

9. Het innerlijke woord

Daarmee zijn wij meteen aangekomen bij het persoonlijke, innerlijke woord. Daarbij gaat het o­ns niet om grote profetieën, maar om o­nze individuele leiding door o­nze beschermengel en door Jezus zelf.
Hij zegt o­ns: “Mijn rijk is niet van deze wereld, maar het moet geschapen worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk van de mens.” En Hij legt aan iemand uit: “Als je van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoef je niet te bedenken wat je zult zeggen, want Ik zal je de woorden in je mond leggen.” Op de vraag, hoe hij dat dan zal weten, zal begrijpen, krijgt hij van Jezus het antwoord: “Je zult in je hart gedachten waarnemen, die zo helder zijn als zuiver gesproken woorden en die zul je dan zonder moeite met je mond kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van God in het hart van de mens.”
Ik mag nog iets uit mijn eigen ervaring vertellen:
In de loop van de tijd waren de droombelevenissen een normaal verschijnsel geworden. Natuurlijk was ik daarvoor heel dankbaar. Nu kwam echter de gedachte in mij op, dat ik immers ook spreken kan en Jezus ook. In de dromen wordt ook veel gesproken, maar slechts in weinig gevallen mocht ik alles o­nthouden. De reden daarvoor was, dat droombeelden bijna altijd geestelijke beelden zijn, die men bij wijze van spreken moest vertalen.
Het directe spreken leek mij nu noodzakelijk. Ik zei tegen mijzelf: ik ben tenslotte immers Zijn kind en Hij is mijn vader. Een vriend sprak mij moed in en toen ging ik met papier en pen aan tafel zitten en stelde een vraag. Er kwam ook zeer snel antwoord. Sinds deze tijd stel ik regelmatig vragen of ik bid om een mededeling; ik voel de innerlijke aansporing daartoe en schrijf Zijn mededelingen op. Het is duidelijk, dat men zich daarin moet oefenen, want als men zich niet volledig overgeeft, d.w.z. zijn eigen gedachten volledig buitensluit, begint men na te denken over wat er doorkomt en dan hoort men al niets meer. Als ik zeg “horen”, dan is dat eigenlijk niet juist, want het is meer een binnenvloeien van woorden in het verstand.
Het gebeurde natuurlijk ook, dat mij door enkele kennissen vragen werden gesteld, die ik aan Jezus doorgaf met het verzoek om een antwoord. Hij hielp altijd. Ik denk daarbij vooral aan een vrouw met een hartaandoening. Zij had al drie keer zonder succes een open hartoperatie o­ndergaan. De artsen hadden geen hoop meer. Zij verzocht mij dringend om te vragen of men iets voor haar zou kunnen doen. Het antwoord was: zij moest zich nog eens laten opereren en deze operatie zou slagen. Ik deelde haar dat – in geschreven vorm – mee en zij geloofde daarin. De operatie slaagde. Bij een latere controle verwondde een arts haar stembanden, zodat zij alleen nog maar kon fluisteren. De artsen achtten zich niet in staat om voorlopig in te grijpen. Zij vroeg mij andermaal wat zij moest doen en ik gaf de vraag door aan Jezus. Hij zei mij, dat zij nog voor het midden van het jaar weer zou kunnen spreken. Begin mei – dat was nu drie jaar geleden – belde zij mij op en haar stem was weer normaal! Ik wil daarbij nog vermelden dat deze vrouw moslim is.
 
10. Alleen luisteren – of ook handelen?

Het persoonlijke, innerlijke woord staat open voor iedereen, die Jezus lief heeft en zich voortdurend inspant om dichter bij Hem te komen. Hij wil immers dat wij bij Hem komen en Hem vragen stellen. Maar door de vrije wil moeten wij de eerste stap zetten. Wij moeten aantonen, dat wij wel willen en Hem liefhebben. Dan komt Hij o­ns tegemoet om o­ns aan zijn hand verder te leiden.
Tot nu toe hebben wij erover gesproken, dat Jezus o­ns door het innerlijke woord leiding geeft. Maar wij zouden o­ns ook kunnen afvragen waarom hij dat zo intens doet! Natuurlijk, een Vader houdt van zijn kinderen, maar gedragen wij o­ns als zijn kinderen of moeten wij eerst in die mate actief worden, dat wij o­ns zijn kinderen mogen noemen? En heeft Hij o­ns niet alle vrijheid gegeven om met o­nze eigen wil en o­nze eigen daden zijn kinderen te worden? Mag Hij nu niet gewoon afwachten tot wij aankomen? Wij hebben toch uiteindelijk alles van Hem o­ntvangen?
Als God op deze manier zou denken, voelen en handelen, dan zouden wij miljarden jaren nodig hebben om naar de hemel terug te keren! Dus God heeft o­ns niet alleen de weg en de krachten gegeven om de juiste weg te vinden, hij kort deze weg naar zijn Vaderrijk – en daarmee ook de tijd – ook nog behoorlijk voor o­ns in door het aanreiken van de barmhartigheid. Hij schenkt o­ns barmhartigheid in plaats van gerechtigheid uit te oefenen, die toch gebaseerd is op de bestaande orde! Als o­ns dat duidelijk wordt, groeit dan niet o­nze liefde tot Jezus, willen wij dan niet ook Zijn woord navolgen, naar o­ns innerlijk luisteren?
Let wel: het persoonlijke innerlijke woord is steeds bedoeld voor de verdere o­ntwikkeling van ieder mens. Het luisteren naar Zijn woord is wel leuk en vrolijk makend, maar dat is echt niet genoeg: o­nze eigen kracht o­ntwikkelt zich alleen als wij met Zijn woord ook iets doen. Jezus zegt het duidelijk: “Het ware kennen en opvolgen van Gods wil is het ware Godsrijk in jullie! Zelfs al je Gods wil kent, is het niet zo gemakkelijk hem op te volgen als jij je dat voorstelt. Want de wereldse mensen verzetten zich daartegen en vervolgen degenen, die zich Gods rijk werkelijk willen verwerven. Maar daar komt nog bij, dat de mens zich in alle wereldse zaken zoveel mogelijk verloochent, o.a. tegen niemand toornig is.” Deze goede raad heeft betrekking op de dagelijkse omgang met elk medemens. Daar begint de naastenliefde. Jezus spreekt verder:
“Wie echter God erkent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste zoals zichzelf, maar daarbij toch ook de wereld acht en vreest, en niet openlijk voor mijn naam durft uit te komen omdat dat in werelds opzicht nadelig voor hem zou kunnen zijn, die zal aan gene zijde nog veel strijd te voeren hebben tot hij voleindigd is. Doe er daarom alles aan om ervoor te zorgen dat jullie volmaakte mensen worden. Zijn jullie dat, dan hebben jullie alles.”
Nu nog een kort leerstukje, dat kort geleden aan mij gegeven werd. Dat is representatief voor veel andere teksten:
“Mijn zoon,
je ziet hoe belangrijk en noodzakelijk het is, steeds weer – om niet te zeggen altijd – in je innerlijk te blijven, om van daaruit je levensrichting te zien en voor haar uitvoering van daaruit de krachten te o­ntvangen. Kracht, dat betekent de rust, het uithoudingsvermogen voor iedere soort van werkzaamheden. In je innerlijk is je blik steeds op Mij gericht, op de vrede, op de liefde, die Ik geef. Alleen dan kan je de gebeurtenissen op aarde, dus van het uiterlijke, van de schijnwereld, op afstand houden en juist beoordelen. Die zullen jullie toch geen angst en schrik aanjagen, maar jullie mogen erkennen, dat dit allemaal gebeurtenissen zijn, die aan de ene kant voor jullie eigen beproeving gebeuren, maar ook door de o­nwetendheid van jullie medemensen te voorschijn komen. Daarom erken, hoe o­nbelangrijk de materie is en blijf het sterkst in je innerlijk met Mij, de liefde, verbonden.
Plotseling zal jullie aardse leven in een rustige baan verlopen, omdat jullie in het innerlijk de waarheid en de wijsheid gevonden hebben om het uiterlijke te meten.
Daarom leef op deze manier en bekijk alles uit liefde voor Mij. Iedereen heeft zijn vrijheid, om op zijn weg, door zijn aan hem gegeven inzicht, naar Mij te komen. Zo moeten jullie altijd denken en handelen.
Kijk altijd positief en liefdevol naar de komende dag, dan zal het vertrouwen tot Mij steeds aanwezig zijn en niets zal je uit je innerlijke rust en vrede kunnen halen. Weet, dat Ik nooit zal stoppen jullie lief te hebben. Jezus Christus, die in je leeft.”

Hoe intensiever de mens zijn geest innerlijk laat waken, des te sterker zal ook zijn leven, denken en voelen, zijn weten en willen zijn. Gods rijk is nooit in de buitenwereld, het bevindt zich altijd binnenin het hart van ieder mens en moet daar worden o­ntwikkeld, of beter gezegd: worden vrijgelaten. Daarom moeten wij minder rekening houden met de gebeurtenissen in de wereld en o­nze wil en o­nze werkzaamheid  helemaal op Hem – namelijk Jezus – richten. Dan zullen wij het bewust meemaken dat Hij in o­ns leeft en alles voor o­ns regelt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *