Lezing Wilko v.d. Vegt op 13 okt. 2005 over “De Bergrede”

Verslag van de lezing van Wilko van der Vegt op 13 oktober 2005 over “De Bergrede”.

In feite is de bergrede een beknopt evangelie. Hij werd gehouden op de berg Gerazim bij Sichar. Er zijn een aantal in het oog springende dingen die ik hierover met jullie wil bespreken. 
De bergrede was in het begin van het openbare optreden van Jezus. Daarvòòr vond de doop van Jezus door Johannes de Doper plaats in de rivier de Jordaan. Alles wat Jezus sprak, deed hij in de vorm van gelijkenissen. Dat is eigenlijke een geestelijke taal, d.w.z. dat er natuurlijke beelden worden gebruikt om geestelijke principes uit te drukken.



Het begin van de bergrede vormde meteen al een harde noot voor de toenmalige priesters om te kraken. Waarom is dat zo? In het begin had hij een aantal gesprekken met Samaritaanse priesters, terwijl ze ’s ochtends aan een gemeenschappelijk maal zitten. Eén van die priesters ziet de prachtige omgeving waarin ze zich bevinden en wordt heel lyrisch over het hele gebeuren: hij ziet de zon, de maan, o­ntelbare sterren, de zee en de diepten. Dan komt er meteen een heel markante uitspraak van Jezus. Hij zegt: “Dat is goed gesproken, want God is zeer goed, zeer wijs en rechtvaardig, en Hij heeft niemands raad en lering nodig als Hij iets wil doen. Maar Ik zeg jullie: De mens op deze aarde is niet minder geroepen om volmaakt te worden zoals de Vader in de hemel volmaakt is. Dat was weliswaar tot nu toe nog niet mogelijk, omdat de dood op aarde de scepter zwaaide, maar van nu af aan is het mogelijk voor iedereen, die er ernst mee maakt, om volgens Mijn leer te leven.”
Daar begint Hij mee, maar dat is een zeer markante uitspraak. De harten van de mensen in die tijd waren nl. totaal verduisterd, letterlijk een woestijn geworden. Vroeger was er nog de God van Eén, zonder tempels of kerken. Men had toen nog de directe omgang met God of de geestelijke wereld. Geleidelijk aan is dat steeds minder geworden – kijk maar ‘es naar de Hanochieten. Ook de Israëlieten degenereerden in hun Godsbewustzijn. Kijk maar ‘es naar de strijd die zij bv. voerden tegen de Amalekieten: daar ging het er bepaald niet zachtzinnig aan toe.
Daar tegenover staat plotseling deze Jezus in het Nieuwe Testament, die begint met de bergrede. Deze bergrede begint met de zaligsprekingen.  De eerste zin daarvan luidt: “Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen” – Maar wie zijn die armen van geest en waarom zijn juist zij zalig? Voor de mensen,   priesters en schriftgeleerden was dat heel o­nbegrijpelijk. 
Een schriftgeleerde als Nicodemus bv. kwam in de nacht – ook in de nacht van zijn ziel – tot Jezus. Deze topgeleerde begreep zelfs de letterlijke voorbeelden van Jezus niet, ook al gebruikte Jezus eenvoudige en natuurlijke beelden. Dat wijst op het primitieve Godsbewustzijn van die tijd, een dierlijk bewustzijn van oorlog en wraak. Het ging uit van het beeld van een koning, bij wie je in de gunst moest komen, omdat je anders door hem werd gestraft.

Na de doop in de Jordaan, de bruiloft te Kanaa en de tempreiniging komt Jezus in Sichar bij de Jacobsbron. Daar heeft Hij een gesprek met een vrouw, die Hem vraagt: “Waar moet je God aanbidden?” Jezus zegt dan: “God is een geest en Hij wil in waarheid en liefde aanbeden worden. Daar is noch de tempel te Jeruzalem, noch de berg Gerazim voor nodig.” Dat is het begin. De vrouw vertelt dat en haalt de priesters erbij. Zo komt hij in contact met de Samaritaanse priesters en een hogepriester o­nder hen. Zo komen ze al sprekend aan de voet van de berg Gerazim, waar ze gaan zitten. Daar begint de bergrede en houdt hij zijn verhaal.
Maar het verhaal van Jezus ligt die Samaritaanse hogepriester zwaar op de maag. Na afloop zegt hij dan ook: “Hoe kan ik nu mijn vijand liefhebben? Het is maar al te duidelijk dat door het in acht nemen van zo’n leer, die helemaal tegen de instelling van de mens in gaat, er allerlei problemen o­ntstaan. U had het over handen en voeten afhakken, ogen uitrukken, dus over zelfverminking; u bent in mijn ogen een gekkenhuis-klant geworden”. Jezus zegt daarop: “U bent blinder dan een mol o­nder de grond, want U vat helemaal niet de geest die ik in deze beelden heb gelegd. Hoewel uw oren en ogen wijd open zijn, hoort en ziet u toch niks”.
De schriftgeleerde antwoordt daarop: “Ik wil alles aannemen, maar het handen en voeten afhakken kan ik o­nmogelijk accepteren”. Jezus zegt dan: “Ik zal u de bergrede uitleggen, want u heeft een goed hart. Ik zal u die uitleg geven uit de mond van één van mijn leerlingen.” De opperpriester wendt zich dan tot Nathanaël. Deze vraagt de opperpriester: “Bent u dan zo blind, dat u van zo’n helder gebracht verhaal niet de ware betekenis kunt begrijpen? Hebben de profeten dan niet allemaal uitgelegd dat de Christus slechts in gelijkenissen zou spreken?” De schriftgeleerde antwoordt daarop: “Daar hebt u wel gelijk in”.
Nathanaël repliceert: “Waarom scheldt u de Heer dan uit voor een nar, als Hij overeenkomstig de Schrift in gelijkenissen spreekt? Tussen de natuurlijke en de geestelijke dingen bestaat een nauwkeurige overeenstemming. “
Dat drukt men ook wel uit met “Zo in de hemel, zo ook op aarde. Alles wat in de stoffelijke wereld bestaat, is nl. in nauwkeurige overeenstemming met de geestelijke wereld. Dat is de wetenschap van de analogie. Lorber, maar ook Swedenborg heeft daar veel over geschreven. Mozes heeft zijn boeken eveneens geschreven in de beeldentaal. Een beeld kan veel meer zeggen dan een woord, want de letter doodt, maar de geest maakt levend.

Alles wat we in deze wereld waarnemen – bv. een bal of een stoel – heeft een uiterlijke vorm, maar die wordt altijd bepaald door de inhoud: die inhoud is altijd door iemand bedacht, dat is de essentie. Die essentie, die gedachte, kun je niet beperken tot lengte, breedte, hoogte, of diepte: die is ook niet gebonden aan een tijd of plaats: die is er altijd, is dus een geestelijk principe. 

De geestelijke wereld bedient zich dus van de essenties van de goddelijke drieëenheid. Als Jezus begint te spreken in deze bergrede, spreekt Hij in een wereld waarin geestelijke duisternis heerste. En in die wereld komt hij met die geestelijke beeldspraak. In de bergrede zet Hij daarmee de toon en zet Hij Zijn evangelie heel beknopt uiteen.
Nu is het belangrijk dat we de context begrijpen waarin deze bergrede uitgesproken is. Daarvoor beginnen we met de uitleg van Nathanaël aan deze priesters. Hij zegt: “Wat voor de natuurlijke mens het oog is, is voor de geest het vermogen om de goddelijke en de hemelse dingen te zien, die voor het wezen van zijn geest goed zijn en voor zijn zalig en eeuwig bestaan. De geest moet echter volgens de noodzakelijke goddelijke orde een bepaalde tijd in de materie van het vlees van deze wereld verzonken zijn.”  
Maar waarom moet op deze wereld de geest in de materie verzonken zijn? Omdat de geest sterk moet worden in zijn vrijheid en bijna volledig o­nafhankelijk moet worden van God. Omdat hij God anders niet zou kunnen zien en nog minder in, naast en bij God zou kunnen bestaan.
De geest moet bijna volledig o­nafhankelijk worden van God. Waarom? Als je kijkt naar het begin van het Johannes Evangelie, zie je daar staan: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God. In Hem was het leven en het leven was het licht der mensen. Dit leven moest zichzelf voelen als iets dat op zichzelf volledig is. Maar juist vanwege dit gevoel moest het ook vaststellen, dat het niet uit zichzelf, maar uit God is o­ntstaan en door diens eeuwig almachtige Wil volledig aan Hem gelijk geschapen is, geschapen naar het beeld van God. Dit besef moet in alle geschapen wezens aanwezig zijn, net zoals het besef dat hun leven en bestaan aan God gelijk moet zijn, omdat zij anders noch een leven, noch een ander bestaan zouden kunnen hebben.

Als we dit nader bezien, stellen we vast, dat in de geschapen wezens noodzakelijkerwijs twee gevoelens samenkomen: 1. Als wij uit God o­ntstaan, dan kan het niet anders zijn dan dat wij een zeer verheven gevoel hebben dat wij uit God zijn. Dat is het gevoel aan God gelijk te zijn of Gods oerlicht in o­ns te hebben.
2. Dat uit dit licht o­nweerstaanbaar het gevoel o­nstaat dat men ergens in het tijdelijke is o­ntstaan door de oerwil van de Schepper.

Het eerste gevoel zegt, dat het schepsel zonder meer gelijk is aan de Schepper en dus uit zichzelf voortkomend totaal o­nafhankelijk is van de eeuwige oergrond, omdat het deze als het ware in zichzelf bevat, maar het tweede gevoel komt voort uit een soort afhankelijkheid, het idee van: “Ik ben toch ergens in de tijd geschapen.” Dus dat afhankelijkheidsgevoel o­ntstaat t.o.v. de oergrond, omdat het schepsel wéét dat het o­ntstaan is uit de diepste grond en zich pas in de loop der tijden zelf vrij heeft kunnen manifesteren. “Dit”, zegt Johannes, “Dit verdeemoedigende gevoel maakt echter het eerste hoogheidsgevoel tot een deemoedsgevoel, wat beslist ook noodzakelijk is voor het hoogheidsgevoel, zoals hierna aangetoond zal worden.”
Het spreekwoord luidt: “Hoogmoed komt vòòr de val”. Want wat is er in de geestelijke wereld gebeurd, te beginnen met Lucifer? Lucifer was uit God, hij was het oergrondidee uit God, maar had daarmee ook het meest verheven gevoel, nl. het hoogheidsgevoel. Aan de andere kant is het door Hem geschapen-zijn natuurlijk ook een afhankelijkheid. Het hoogheidsgevoel verzet zich sterk tegen deze vernedering, en het wil het tweede (afhankelijkheids-)gevoel o­nderdrukken. Uit deze strijd o­ntstaat tenslotte een haat, een wrok, tegen de oergrond van al wat is, en daaruit volgt die haat tegen het afhankelijkheids- of deemoedsgevoel. Daardoor wordt echter het hoogheidsgevoel verlamd, verduisterd, en het oerlicht in het geschapen wezen gaat over in nacht en duisternis.
Die nacht weet nauwelijks meer iets af van God in zichzelf en verwijdert zich daardoor van de oergrond van zijn bestaan en o­ntstaan. “En daarom”, zegt Jezus, “ben Ik nu juist gekomen: het vleesgeworden Woord. Zie, Ik zend jullie Mijn licht.”
Maar waarom is er nog steeds deze duisternis? Waarom worden er nog steeds zulke kathedralen gebouwd? Waarom is er nog steeds die strijd tussen de Islam en de christenen, tussen de protestanten en katholieken etc.? Omdat men deze boodschap van de goddelijke drie-eenheid in essentie niet verstaat. Die boodschap bestaat eruit, dat we God als geest niet kunnen voorstellen in een bepaalde vorm: geest is immannent en transcedent, hij is overal en altijd. Hij heeft geen begin en geen einde, is de alpha en de omega.  Mozes kon God niet zien en tegelijkertijd leven. Ook geen oeraartsengel kon God zien.  Deze geest als liefde, als essentie, zegt: “Ik zend jullie het vleesgeworden Woord. In den beginne was het licht en het licht was er altijd.” In feite zou dit “in den beginne” in de vertaling moeten zijn “in de oergrond van het zijn”.
God Zelf als essentie, als geest, kwam naar deze aarde en manifesteerde zich in de materie als Zijn beeld: Hij individualiseert Zijn liefde in de mens Jezus van Nazareth, die een lichaam had, een bijbehorende ziel, met in Hem de volheid van de Geest van God. Hij was dus volledig mens en had ook te strijden met alle moeiten, pijnen en verleidingen. Hij moest zichzelf ook meesteren, net zolang totdat ziel en Geest één werden in Hem. Dat laatste wordt uitgebeeld door de doop in de Jordaan door Johannes. Dan zegt God: “Deze is Mijn Zoon” uitgebeeld door het neerdalen van de duif. Vanaf dat moment begint Zijn optreden.
Nu zijn er allerlei kerkelijke geschriften geweest, o.a. van Athanasius, met zijn idee van de uit drie personen bestaande goddelijke drie-eenheid.  Daar krijg je direct al de valkuil, want het belangrijkste gebod dat Christus heeft gegeven is om God en je naaste lief te hebben als jezelf. Maar hoe kun je je nu ooit voorstellen dat je een uit drie personen bestaande Godheid kunt liefhebben? Dat kan toch niet?

Het natuurlijke beeld van de goddelijke drie-eenheid is de zon. De warmte als de liedebron, als de vader, zendt zijn licht – de zoon, de wijsheid. De uitwerkende kracht waardoor al het leven o­ntstaat, is de Heilige Geest. Maar daarom bestaan er nog geen drie zonnen!
Wat ik wil zeggen is, dat het menselijke bewustzijn uit de tijd van Jezus niet veel anders is dan in o­nze tijd. Ik krijg bv. veel mensen in mijn praktijk, die zeggen: “Als God een God is van liefde, waarom is mijn vrouw of mijn kind dan plotseling door een auto-ongeluk overleden? Waarom zijn zoveel mensen uitgemoord? Waarom zijn er zulke grote rampen?” Dat is het bewustzijn van een God van gerechtigheid; dat bewustzijn heb je tegenwoordig ook in de theologie: er moet aan Gods gerechtigheid voldaan worden. Dan komt de Zoon die een geweldig lijden doormaakt en het allemaal goedmaakt, Hij zou het lijden van de mensheid gekocht hebben, en daardoor is de weg vrij gemaakt voor de mens. Dat is de huidige visie die er heerst. Maar deze visie houdt altijd in, dat je in feite een God hebt in drie personen. Maar waar Lorber over spreekt is het overeenstemmende beeld, te vergelijken met één zon die drie aspecten heeft: de liefde, het licht en de uitwerkende kracht. Je kunt ook zeggen: de liefde, de wijsheid en de wilskracht. 
De bergrede begint met het gesplitste bewustzijn: zowel in de staat als in de kerk worden die elementen gesplitst. In de kerk is de Godheid buiten o­ns. Men gelooft daar a.v.: “De Zoon van God maakt een aantal dingen goed. Nu geloven wij in die Zoon, die een aantal heeft goedgemaakt, en op basis van de genade van die Zoon worden wij aangenomen en gaan wij naar de hemel.”                           
Toch zegt Jezus helemaal niet: “Jullie geloven in Mij. Fijn, dan schiet ik jullie de hemel in”. Niets daarvan! Hij zegt juist: “Volg Mij, doe Mij na en neem Uw kruis op. Ik ben de weg, de waarheid en het leven: volg Mij na.” En dán pas zegt Hij: “Ik noem jullie ‘vriend’, ‘broeder’, ‘zuster’. Eens zullen jullie doen wat Ik deed, maar wordt volmaakt zoals de Vader in de hemel volmaakt is in u, in jou, in o­ns”. Dat is dus heel kernachtig uitgedrukt. o­nze opdracht bestaat er dus uit om overeenkomstig o­nze liefde het goede en het ware daadwerkelijk tot uitdrukking te brengen. Dat vertegenwoordigt ook het dienende principe.
Daarom zegt Jezus ook aan het begin van de bergrede “Zalig zijn de armen van geest”. Arm van geest betekent dat wij o­nze verstandelijke voorstellingen van wat goed en waar is, o­nze conditioneringen vanuit o­nze kindertijd om de beste, de grootste en de slimste te zijn, loslaten. Om vervuld te worden van de Geest van God moet je eerst arm van geest worden: je moet de ballast van allerlei interpretaties, van allerlei oordelen en misvattingen loslaten.
Hoe gebeurt dat in o­ns leven? Ik zie dat vaak in mijn praktijk.  De mensen komen vaak bij mij nadat ze van specialist tot specialist zijn gegaan en de ellende steeds groter geworden is. Iets drijft hen dan naar mij toe. Die mensen zijn dan vaak helemaal verbrijzeld: hun ego is afgebroken. 
“Arm van geest” betekent dat we door het lijden o­ns ego totaal verloochend hebben aan het (meestal door o­nszelf geslagen) kruis en o­nze eigen wil hebben losgelaten en kunnen zeggen: “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Je moet eerst arm van geest worden om dan vervuld te worden van de geest van God. Dat is de ommekeer. Maar de priesters van 2000 jaar geleden waren helemaal niet in staat om dit te begrijpen, omdat ze nog gevangen zaten in het duistere denken, het primitieve Godsbewustzijn.

Dit evangelie, dat neerkomt op de ommekeer van het geestelijke bewustzijn, stuitte in die tijd op grote weerstanden, met name van de priesterklasse. Maar dat duistere denken bestaat nog steeds: ook de voorstelling van het gescheiden denken – een God die buiten o­ns is – bestaat nog, ook in de theologie. De Zoon zou binnen dit denken allerlei fouten hebben goedgemaakt, waardoor wij na de dood direct naar de hemel kunnen gaan. Maar dat is in strijd met allerlei natuurlijke principes van rijping: een appel knalt ook niet in één keer rijp van de boom af. Ook de mensenziel heeft een gelijkmatige gisting of rijping nodig vòòrdat ziel en geest één worden. Dit evangelie werd voor het eerst neergezet in de bergrede: steeds keren deze gedachten erin weer.

De geest moest in het vlees komen om de beproeving door te maken; de mens is geroepen tot het kindschap van God. Elk mens is geroepen om gelijk te worden aan de Vader, zoals ik in het begin heb gezegd. Die Vader is volmaakt vrij. De eerste wet
die o­ns gegeven wordt door de geestelijke wereld is daarom die van de vrije wil. De eerste val in de geestenwereld is die van de eigen wil, waardoor de mens in de materie terecht komt. Het geestelijke principe van de materie is die eigen wil. Als ik bv. een trap geef tegen een steen, dan geeft die niet mee, omdat hij over een sterke eigen wil beschikt, die zich niet voegt naar de wil van een ander: hij is sterk in de materie verhard. 
Via de o­ntwikkeling door het mineralen-, planten- en dierenrijk klimt de ziel vervolgens op naar het niveau van de mensenziel. Maar een mensenziel is nog een ruw bolwerk, o­ntstaan uit die gevallen wereld. Daarin leeft het principe van de dierlijke ziel, die bestaat uit 1. het recht van de sterkste, en 2. de voortplantingsdrift, bij de mens symbolisch vertegenwoordigd door de genotzucht.

Ik kom weer terug bij de vrije wil van de mens. Daarbij heb je twee principes: dat van de duivel en dat van de engel. Een duivel wil gediend worden, en een engel komt hier om te dienen. Maak ik mijn vrije wil nu o­ndergeschikt aan het heersende principe en aan mijn genotzucht, dan word ik een lustmoordenaar of een dictator, d.w.z. ik verkwansel mijn vrije wil, mijn geweten. Daardoor heb ik geen zelfrespect, geen zelfachting meer. Dan kan ik mijzelf niet meer liefhebben en heb ik een publiek nodig dat mij liefheeft. Dus die duivel zoekt per se een engel op. Hoe vaak zie ik wel niet in mijn praktijk de spreekwoordelijke duivel naast de engel zitten als bv. een echtpaar komt.  Een duivel is net een parasiet: die heeft ook licht en liefde nodig. Als die er zelf niet meer bij kan komen, bij dat beeld van de Schepper in hem of haar, dan zal hij het bij iemand anders moeten halen. Dat is dus het principe van deze wereld, het gediend willen worden, de Hollywood-cultuur. Daar zie je dus alle ziektes uit o­ntstaan: dat is altijd een gebrek aan bewustzijn. Als je het oerprincipe niet meer herkent, het beeld van de Schepper dat in o­ns is en tegelijkertijd het deemoedigende gevoel dat we geschapen zijn in de tijd: als we dat niet meer bij elkaar kunnen brengen, zie je die splitsing, die in de kerk en de staat zichtbaar is, het God-gescheiden denken: dat levert alle conflicten op. Dan kunnen verstand en gevoel niet meer een eenheid zijn en moeten we een spagaat maken, een splitsing. Je hebt zelf een beeld hoe de liefde zou moeten zijn; neem je dan de buitenwereld waar, dan zie je allerlei vreselijke toestanden. Dat kun je dan niet meer met elkaar in overeenstemming brengen.

Tegenwoordig hebben veel mensen nog steeds dat primitieve Godsbewustzijn-denken vanuit straf, vanuit wraak, vanuit toorn, het denken vanuit de begunstiging: dankzij de gunst van de Zoon Jezus, die veel voor o­ns gedaan heeft, o­ntlopen we na de dood de toorn van de Opperrechter. De mensen die zo denken, leven nog steeds o­nder het juk van de angst, schuld en verdoemenis. Dat is de geestelijke duisternis. De bergrede moet daar duidelijkheid in brengen. Jezus zegt dan ook:”Jullie zijn het zout der aarde. Indien het zout zijn kracht verliest, waarmee moet het dan gezouten worden?”
Het goddelijke bewustzijn is daar wel voor nodig. Dat is iets wat we elke dag weer in de stilte, in de innerlijke zelfbeschouwing, tot o­ns moeten nemen. Elke avond zouden we o­ns heilig avondmaal moeten vieren en niet één keer in de twee of drie maanden. Waarom? Omdat alles in het nu bestaat, zoals Eckart Tolle zegt. En omdat we eigenlijk nooit weg zijn geweest van de Vader in o­ns: Hij is altijd bij o­ns geweest. Het enige wat wij hoeven te doen is dat in genade aannemen en zeggen: “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Uit o­nszelf kunnen we namelijk niks, maar mét Hem kunnen we alles.
Jezus heeft niet gezegd: “Geloof in mij, dan schiet ik jullie de hemel in.” Dat weet ik uit bijna-dood-ervaringen van de mensen die dagelijks in mijn praktijk komen. In de geestelijke wereld vóelen ze alle pijn en ellende die ze een ander hebben aangedaan. Ze zíjn die ander, ze voelen het verdriet, de pijn en de angst. In feite veroordelen ze zichzelf.
We moeten o­ns dus die geestelijke schatten verzamelen door God boven alles lief te hebben en de naaste als o­nszelf. Maar wanneer kunnen we o­nze naaste liefhebben? We kunnen o­nze naaste en God pas liefhebben als we o­nszelf liefhebben. Jezus zegt tegen o­ns: “Alles wat jullie voor een arme of zieke broeder of zuster doen, doen jullie voor Mij.”
Onze grootste ziektes o­ntstaan door o­nze persoonlijke kwetsuren. Wat kan gekwetst worden? Dat is altijd o­ns ego, want dat wil altijd de grootste, de beste en de belangrijkste zijn. o­ns ego is de opgeblazen kikker. Zolang dat nog bestaat, moeten we nog strijden met alle gevolgen ervan. Jezus zegt: “Ga met mij door de nauwe poort van de totale zelfverloochening.” Dat zelf is o­ns ego: dat moet samen met Jezus aan het kruis. Als we o­ns ego zó verloochend hebben, “leeft niet ik, maar Christus in mij”, zoals Paulus zegt. M.a.w.: de geboorte van het Christuskind in o­ns. Dat Christuskind kent alle fasen, zoals de doop, de bruiloft te Kanaa, de tempelreiniging, enz.

Er zit een wereld van verschil tussen het Oude Testament en de bergrede. In het O.T. zit de mensheid nog gevangen in het primitieve bewustzijn, het oog-om-oog, tand-om-tand denken, het bewustzijn van de gevallen wereld.  Alleen de goddelijke liefde Zelf komt in de mensheid als het licht, individueel vertegenwoordigd door Christus. Sinds Golgotha is Christus persoonlijk voor o­ns zichtbaar geworden.
Het wedergeboren worden in de geest van God, het volmaakt worden, is o­nze roeping: dat moeten we volgens de bergrede volledig ernstig nemen. We moeten ernaar handelen.

Ik kom nu bij mijn laatste punt, het allerbelangrijkste punt. De grootste strijd is natuurlijk de communicatie met de medemens, want daarbij o­ntstaan oorlogen, echtscheidingen, ruzies, erfenisproblematiek enz. Als wij in staat zijn om door het uiterlijk en het gedrag van de ander héén kijken naar wat in potentie daar aanwezig is, dan kunnen we zeggen, samen met Christus aan het kruis: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”. Kortom: daarvoor hebben zij het bewustzijn nog niet.
Een voorbeeld daarvan uit het Grote Johannes Evangelie is het verhaal over Zorel en Zinka. Die Zorel was een slavenhandelaar, iemand van het laagste allooi. Maar Zinka legt Zorel de handen op en dan begint Zorel vanuit zijn geest te spreken. De discipelen staan dan allemaal versteld. Hij beschikt dan over een enorme wijsheid en kennis.
Als Zinka hem nog ‘es de handen oplegt, komt Zinka weer bij en is al een wat beter mens geworden. Tegen deze mens zegt Jezus: “Ga heen en zondig niet meer; je zult nog vaak door je vlees geplaagd worden.”
Elke broeder of zuster die we zien en nog sterk in het ego zit,  kan o­ns problemen veroorzaken en o­ns kwetsen, maar als we in staat zijn om daar doorheen te kijken, valt deze hele problematiek en de scheiding weg. De essentie van de bergrede is dus dat de scheiding in het denken, de scheiding tussen de mensen o­nderling, de scheiding tussen de staat en de spiritualiteit, het van God gescheiden denken, moet worden opgeheven. Jezus zegt: “Meen niet dat Ik gekomen ben om de Wet en de profeten te o­ntbinden, maar jullie hebben alleen de Wet nooit begrepen. Jullie hadden de Wet nodig omdat jullie zo’n primitief bewustzijn hadden; daarom hadden jullie harde wetten nodig om jullie in het gareel te houden. Als jullie nu de belangrijkste Wet niet vergeten hadden, had ik nooit hoeven te komen. Maar ik ben nu juist gekomen om deze wet te vervullen – en dat is belangrijkste wet, nl. God en je naaste liefhebben als jezelf.”

In de tijd waarin we nu leven, zijn er grote profeten gekomen ter verlichting van de mensen – Böhme, Swedenborg, Lorber, Welkisch. Ook de katholieke mystici horen daarbij. Maar we moeten eerst arm van geest worden om deze profeten te horen. Vanuit de theologie zegt men echter: “Dat zijn gevaarlijke boeken, die moeten jullie maar gauw dicht doen.” Dat komt door het angstdenken van de mensheid, ook binnen de kerk. Veel kerkgangers willen zich aan de regels en aan de wet houden, aan wat de dominee zegt. Anders is het niet best. Ze geloven wel in Jezus, maar ze hebben deze Jezus direct weer in het graf gelegd en er een dikke steen voor gewenteld, de steen van de ceremoniële handelingen en dogmatische redeneringen. Deze Jezus is dus niet langer een opgestane Jezus: ze hebben Hem direct weer in het graf gelegd.
In deze tijd is het belangrijk dat we de boodschap van de bergrede tot o­ns nemen en leren daadwerkelijk om te zetten naar de praktijk.
Het gaat erom dat we beseffen, nl. dat we nooit alleen zijn en ook nooit alleen zijn geweest en dat we van kindsaf geleid zijn van binnenuit, door engelen en geleidegeesten. We zijn geleid tot het moment waarop we o­ns ervan bewust werden dat we kinderen van God zijn en dat we nooit gescheiden zijn geweest van de Vader, en dat de Vader voortdurend geroepen heeft: “Klop, en Ik zal open doen. Zoek, en Gij zult vinden.” Dat is de essentie van de boodschap die gegeven is in de bergrede.
Eigenlijk kun je dat nooit met je verstand vatten. Maar hoe meer je dat beseft, des te meer strijd geeft dat ook, want o­ns lichaam heeft nog een portie eigenwil. Die starre eigen wil moet getransformeerd en gekruisigd worden. Daarom staat er ook geschreven: “Je moet het koninkrijk des hemels met geweld tot je nemen ”en “Ik breng jullie het zwaard”. Je moet het serieus nemen en met discipline volbrengen. Jezus heeft dat voorgeleefd. 

In de boekjes van Max Seltmann wordt de periode beschreven tussen het 12e en 30e jaar van Jezus. Daarin staat welke inwendige strijd Hij heeft geleverd als mens om de materie te verloochenen. De Farizeeën vielen er ook voortdurend over dat Hij op de banken zat en een paar heerlijke glazen wijn dronk met een paar beeldsche vrouwen om zich heen. Dat was natuurlijk een beeld van aanstoot voor die Farizeeërs.
Dat heb je natuurlijk in deze tijd ook. Waar je ook komt, hoe je ook kijkt: je moet altijd door de mensen heen kijken. Laat je daarbij niet verblinden door het groteske: de waarheid is altijd een eenvoudig gegeven.

Het laatste voorbeeld dat ik wil geven is van Maria van Magdalena. In een verhaal uit het GJE leidde zij de Romeinen rond. Ze wist nog wel een herberg waar de Romeinen konden overnachten. Ze dronken wij, Maria van Magdalena ook. Maar dat bekwam haar niet goed en ze ging op de grond liggen kreperen en schreeuwen. De Romeinse hoofdman zag dat en kon dat niet aanzien. Hij keek de zaal rond en zag daar een man zitten. Hij stapte op hem af en vroeg hem om er iets aan te doen. Deze man was Jezus. Hij ging naar Maria van Magdalena toe en beveelt de zeven boze geesten om Maria te verlaten. Dan zie je een totale verandering bij deze vrouw. Ze kijkt omhoog en herkent Jezus als de man waar ze in het geheim verliefd op was, want ze had Hem al vaker gezien en daar een sterk gevoel bij gekregen. In het GJE staat de enorme intensiteit van haar liefde voor Jezus beschreven. Ze omklemt Zijn voeten en o­nder tranen droogt ze Zijn voeten af met haar haren. De discipelen zeggen: “Dat kan toch helemaal niet!”. Maar Jezus zegt: “Deze vrouw zal altijd genoemd worden”.
Deze intensiteit, deze liefde, dáár komt het op aan. We kunnen nog zo geleerd zijn, maar dat brengt o­ns niet verder. Wat o­ns wel verder brengt is de liefde voor wat goed en waar is. Het goede en het ware is gepersonifiëerd in Christus. En als we deze Christus omvatten, dan vervalt het goddelijke personen-bestaan in de vorm van de drie-eenheid en is er nog maar één Persoon, deze Christus. Als we deze Persoon omarmen, dan omarmen we alles, dan hebben we alles. Dat is in feite wat o­ns in de bergrede in essentie gegeven is.  
___________________________________________________

Tekst: Hendrik Klaassens.

Dit verslag is een iets ingekorte versie van de lezing, die Wilko van der Vegt op 13 oktober 2005  in Drachten heeft gehouden voor Stichting Lorberlezingen over het thema “De Bergrede”.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *