Citaten uit de Nieuwe Openbaring over de hel

Artikel lezen – printen versie


'Laat niemand o­nder u denken dat Ik ooit de hel zou hebben geschapen. Gelooft evenmin dat deze een oord voor de eeuwige bestraffing van de boosdoeners van deze aarde is. Zij is vanzelf uit al die vele mensenzielen o­ntstaan, die op deze aarde in het vlees iedere goddelijke openbaring hoonden, God verloochenden en alleen datgene deden wat hun uiterlijke zinnelijkheid behaagde…' (Gr VI 240,1)

‘Volledig op de wereld georiënteerde mensen, die niet aan een God geloven en toch tot op hoge leeftijd een goede gezondheid genieten en uiteindelijk snel en zonder pijn sterven, hebben hun levensloon ook reeds op deze wereld ontvangen en zullen het in het hiernamaals des te zwaarder hebben. Rond zulke zielen zal de diepste duisternis heersen, en er zal bij hen zijn geween en geknars van tanden.’ (Gr VIII 16, 13)
‘De zielen van de aartszondaars worden, ten minste voor het overgrote gedeelte, in de “substantiële”, psycho-etherische oerkrachtatomen opgelost en daarbij blijft er van de eigenlijke ziel na het teloorgaan van het vlees niet meer over, dan bijvoorbeeld een lichtloos en dikwijls bijna geheel vleesloos, dieren skeletachtig grondtype, dat met het wezen van een mens niet de geringste gelijkenis vertoont. Een dergelijke ziel bevindt zich dan in een toestand die de oeraartsvaders met geestelijk gezichtsvermogen She oul a (hel = dorst naar leven) noemden en daarmee ook waar en juist benaamden.’ ‘Dat is de dood van een ziel die een geest is of moet worden.’ ‘Volgens uw begrippen zal er een oneindig lange tijd moeten verstrijken alvorens een ziel die zo in alle materie is opgegaan, een menselijk wezen wordt. En hoe lang zal het duren voordat een dergelijke ziel volledig tot mens wordt?’ (Gr V 71, 6-9)
‘Dat een zodanige toestand tegenover de levenstoestand van een ware wijze in Gods orde met de uitdrukking “dood” wordt aangeduid, komt toch beslist volledig met de waarheid overeen.’
Elders wordt er nogmaals uitdrukkelijk op gewezen, dat de eeuwige ‘dood’ van de ziel in geen geval hetzelfde is als volledige vernietiging (Gr VII 190, 5), zoals sommige sekten, bijvoorbeeld Jehova’s getuigen, volledig onjuist leren.
‘De hel is overal waar er godsverachters, vijanden van al het goede en ware, leugenaars, bedriegers, verstokte dieven, rovers, moordenaars, gierigaards, aan de wereld verslaafde heerszucht en verstokte, liefdeloze hoereerders en echtbrekers zijn.’ (Gr X 110, 10)
‘In de hel wil eenieder de eerste, de hoogste en onomstreden heerser en gebieder zijn, de hoogste autoriteit en macht hebben, alles bezitten, en allen behoren hem te gehoorzamen en voor het geringste loon voor hem te werken.’ (Gr X 110, 12) Stel u al deze ontelbare geesten voor, die slechts met de meest grenzeloze zelfzucht en onmetelijke hoogmoed vervuld zijn, hoe die dan met elkaar zullen omgaan! Bedenk verder dat zij allen volkomen vrij zijn, dat zij door geen enkele wet op enige wijze gebonden zijn en dat eenieder kan doen wat hem goeddunkt. Wanneer gij dat voor uw geestesoog haalt zult gij een anarchie zien zoals die op aarde niet bestaat.’ (Gr VI 238, 2)
In verband met de schildering van de gevolgen van de Lucifer-heerszucht is in de Nieuwe Openbaring een verkondiging te vinden, welke het karakter van een profetie heeft, die inmiddels bewaarheid is! De volgende zinnen werden medio negentiende eeuw geschreven. In de jaren dertig en veertig van onze eeuw zijn zij werkelijkheid geworden. Eenieder begrijpt onmiddellijk wat er gezegd wordt. ‘Laat de heerszuchtige een troon bemachtigen, en hij zal volkeren beschermen en vijanden verslaan. 0 ja, het is heel goed mogelijk dat hij daarvoor geschikt is. Maar waar is de maatstaf die hem voorschrijft hoe ver hij met zijn heerszuchtige plannen kan gaan? Wat zal het lot zijn van de mensen, die niet voor hem in het stof willen buigen? Zie, die zal hij op zo wreed mogelijke wijze laten martelen, en hij zal aan een mensenleven even weinig waarde hechten als aan een platgetrapte grashalm (!). Doch wat is een zulke mens dan? Zie, dat is dan een Satan. Heersers en veldheren moeten er zijn, doch let wel dat deze door God uitverkoren en geroepen dienen te zijn. Doch wee ieder ander, die zijn armzalige hut verlaat en er op allerlei manieren naar streeft de scepter te bemachtigen. (!) Waarlijk, voor hem zou het beter zijn als hij nimmer was geboren.’ (Gr 11 9, 9-10)
‘Net zoals een goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens alsmaar slechter en verwijdert zijn toestand zich daardoor steeds meer van het goede, zoals dat reeds op deze wereld duidelijk te zien is. Wendt uw blik naar die mensen, wier hoogmoed hen steeds meer met brandende heerszucht vervult. Wanneer zij door hun tirannieke macht vele miljoenen mensen tot de ellendigste slaven hebben gemaakt, dan roepen zij nog grotere horden van krijgers bijeen, vallen de landen van andere koningen binnen, onderwerpen hen en ontrukken hun land, volkeren en schatten. En wanneer zij op deze wijze de halve wereld hebben veroverd en in het ongeluk gestort, dan wanen zij zich reeds aan God gelijk…’ (Gr VI 33, 10-11)
‘. ..het boze is echter aan een beperking onderworpen die hem laat weten: “Tot hier en niet verder!” Want dan moet er steeds een groot strafgericht plaatsvinden (!), opdat de bozen weer tot inkeer gebracht kunnen worden en opdat de één of ander toch zo mogelijk een betere richting kan inslaan.’ (Gr VI 33, 12)
‘Bij de hartstocht van de ellendige hoogmoed wordt uiteindelijk de ziel zelf tot gloeiend woestijnzand, waarop zelfs niet het nietigste moerasplant je kan groeien, laat staan een andere gezegende plant met meer sappen. Zo gaat het met de ziel van een hoogmoedige.’ ‘Zijn ziel geraakt steeds meer in een laaiende brand. Uit zijn ogen sproeien vlammen des toorns in lichterlaaie en geven duidelijk te kennen: diegene die mijn eer vergeet moet mijn vreselijke wraak vrezen. En een verschrikkelijke oorlog, waarin honderdduizenden zich voor hun trotse en overmoedige koning op ellendige wijze moeten laten afslachten is het vanouds bekende treurige gevolg ervan.’ ‘Een dergelijke koning heeft natuurlijk ook een ziel, doch hoe ziet deze eruit? Ik zeg u: erger dan de gloeiendste plaats van Afrika’s grote zandwoestijn.’ (Gr VI 82, 3-4, 6) ‘… de dictators zullen Mij in een geheel ander gewaad te zien krijgen.’ (VdH 1130, 12) ‘Daarom hoedt u allen bovenal voor de hoogmoed, want niets ter wereld vernietigt de ziel meer dan de steeds van woede snuivende hoogmoed en trots.’ (Gr VI 82, 7)
‘Hoe echter kan een mens zich tegen deze zondigste van alle hartstochten beschermen, terwijl toch in iedere ziel de (van Lucifer afkomstige, Egg.) kiem daarvan is besloten en dikwijls reeds bij kinderen een aanzienlijk woekerend hoogtepunt heeft bereikt? Enkel en alleen door de deemoed is dit mogelijk. En daarom is er ook op deze aarde zoveel meer armoede dan welvaart, om daardoor paal en perk aan de hoogmoed te stellen.’ (!) (Gr IV 83,1-2) ‘Daarom hoede eenieder zich voor de eerzucht, omdat hij de vader van de afgunst, de zelfzucht en uiteindelijk, wanneer hij gevoed wordt, van de grootste hoogmoed is, die in de hel zijn oervaderland heeft.’ (Gr VI 236, 12)
‘Bij een duivel is alles door en door slecht.’ ‘Wanneer een duivel van binnenuit tot echte rouw in staat zou zijn, dan zou hij geen duivel zijn en zich niet in de hel bevinden. Daarom kan een duivel van binnenuit, dus vanuit zichzelf, in alle eeuwigheid nimmer worden verbeterd, doch dat is echter nog wel na ondenkbaar lange tijd door invloed van buitenaf mogelijk.’ ‘Daarom zijn de kwellingen van de geesten in de hel steeds als van buitenaf komend. . .’ (Gr VII 93, 5-7) ‘Veel is zelfs bij de meest wijze mensen onmogelijk, wat bij God in Zijn liefde toch nog allemaal mogelijk is. Gelooft gij dat?’ (Gr VI 242, 14) ‘Weliswaar komt de eeuwigheid met de tijdsduur in de stoffelijke werelden overeen, doch in het hiernamaals is zij in de geest wat de tijd hier is.’ ‘Wanneer Ik over de eeuwigheid en de oneindigheid spreek, dan moet gij dat op de juiste wijze verstaan, niet echter zoals uw kortzichtige wereldverstand het u ingeeft.’ (Gr X 155, 2, 5)
‘Aangezien Ikzelf echter het eeuwige leven ben kan Ik toch nimmer wezens voor de eeuwige dood hebben geschapen! Een zogenaamde straf kan daarbij slechts een middel tot het bereiken van het éne hoofddoel, nimmer echter van een als het ware vijandig tegendoel zijn, daarom kan er ook nooit sprake zijn van een eeuwige straf.’ (VdH 11 226,7).
‘Met het oog op de geschapenen moet er wel een eeuwig oordeel, een eeuwig vuur en een eeuwige “dood” bestaan. Daaruit valt echter niet op te maken, dat een door het oordeel gevangen geest zo lang gevangen moet blijven als dit oordeel zelf duurt – net zo min als op aarde de gevangenen worden veroordeeld voor de gehele tijd dat de gevangenis blijft staan.’ (VdH 11 226, 10)
‘0 gij dwazen! Bestaat er soms een vader die zijn kinderen ook maar enigszins liefheeft, die een kind dat zijn gebod heeft overtreden levenslang in een kerker zou stoten en het bovendien nog iedere dag liet kastijden zo lang het leeft? Wanneer echter een menselijke vader dat niet zal doen, die toch eigenlijk als mens slecht is, hoeveel minder zal de Vader in de hemel het dan doen, die de eeuwige en zuiverste liefde en goedheid is.’ (Gr VI 243, 9) (vetdrukking door Steven)
Verschillende delen van het werk van de Nieuwe Openbaring bevatten uitgebreide schilderingen van de lotgevallen van gestorven zielen en de gang van zaken in het hiernamaals. Daarbij is echter nimmer uit het oog te verliezen dat hierover in de NO wordt gezegd: ‘Dat alles is slechts een schaduwbeeld van de waarheid, zij het ook zeer grondig doordacht.’ (Pr 97) Geestelijke dingen kunnen nu eenmaal niet anders dan in corresponderende uitdrukkingen enigszins worden verduidelijkt.
‘.. .de geestelijke gang van zaken is volkomen anders dan in dit aardse bestaan.’ (Gr VI 237,3) ‘Ik zeg u allen dat in het hiernamaals alles anders is dan het in de beeldspraak van de geschriften (der profeten) is gegeven.’ (Gr V 272, 11)
Men moet zich vooral van het zo lang door de kerk gepreekte vooroordeel ontdoen dat bepaalde bijbelpassages betreffend de hel woordelijk dienen te worden opgevat. In dit verband wordt in de Nieuwe Openbaring bijvoorbeeld gezegd: ‘Ik schilderde hun (het volk, Egg.) de gevolgen van een niet naleven van Mijn leer met de uitdrukkingen “in het vuur werpen” en “eeuwige duisternis”, wat hetzelfde betekent als geestelijk pijnigende verwijten en een verwaarloosd hart.’ Ook de uitspraak ‘Wijkt van Mij, gij vervloekten!’ dient niet letterlijk te worden opgevat. In de Nieuwe Openbaring staat: ‘Het is de vraag wie ze vervloekt heeft? De Godheid beslist niet!’ ‘Door wie echter? Een ieder kan slechts door zichzelf worden veroordeeld. Een vrij wezen kan zich alleen maar zelf “vervloeken”, d.w.z. geheel van de Godheid afwenden.’ (VdH I 29, 3 en 5)
‘Wat kan de eeuwige liefde anders doen dan zeggen: Wijkt van Mij, gij die u volledig van Mij hebt afgewend en gaat in een andere school van bewaring, die voor al uws gelijken tot een mogelijke verlossing geschikt is!’ (VdH I 28,8)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *