Wat onderscheidt het Woord van andere verlichte geschriften ?

WAT ONDERSCHEIDT HET WOORD VAN ANDERE VERLICHTE GESCHRIFTEN ?

De continue Goddelijke inspiratie,
zodanig dat de letter tot in elke jota en tittel daarvan heilig is
en een inwendige zin of betekenis heeft.


Leer over de Gewijde Schrift 18.
Het is vanuit de Geestelijke zin is, dat het Woord Goddelijk is geïnspireerd, en in elk woord heilig. Gezegd wordt in de Kerk dat het Woord heilig is, en dit omdat Jehovah God het heeft gesproken; maar omdat het heilige ervan in de allene letter niet verschijnt, bevestigt zich derhalve hij, die daarom aan de Heiligheid ervan eenmaal is gaan twijfelen, daarna, wanneer hij het woord leest, door vele dingen daar in die twijfel. Hij denkt dan immers: Is dit heilig? Is dit Goddelijk? Opdat dus zo’n denken niet bij velen zal invloeien en daarna de overhand kan krijgen, en daardoor de verbinding van de Heer met de Kerk, waarin het Woord is, zou vergaan, heeft het de Heer nu behaagd de geestelijke zin te onthullen, opdat men kan weten waar wel dat heilige in het Woord schuilt. Maar laten voorbeelden dit eveneens toelichten: in het Woord wordt nu eens gehandeld over Egypte, dan weer over Aschur, of over Edom, over Moab, over de zonen van Ammon, over Tyrus en Zidon, over Gog; wie niet weet dat met de namen van hen dingen van de hemelen en van de Kerk worden aangeduid, kan in dwaling vallen, dat het Woord veel over natiën en volken handelt, en slechts heel weinig over de hemel en de Kerk, dus veel over aardse dingen, en slechts weinig over hemelse dingen: maar wanneer hij weet, wat met hen of met de namen van hen wordt aangeduid, kan hij uit de dwaling in de waarheid komen. Eender wanneer hij in het Woord ziet, dat daar zo vaak worden genoemd: tuinen, bossen, wouden, voorts de bomen ervan, zoals olijfbomen, wijnstokken, ceders, populieren, eiken; alsmede zo vaak een lam, schaap, bok, kalf, os; en eveneens bergen, heuvels, dalen, en daar bronnen, rivieren, wateren, en eendere dingen meer. Hij die niets weet ten aanzien van de geestelijke zin van het Woord, kan niet anders weten, dan dat het alleen die dingen zijn die worden verstaan; hij weet immers niet dat met een tuin, een bos en een woud worden verstaan de wijsheid, het inzicht en de wetenschap; dat onder olijfboom, wijnstok, ceder, populier en eik worden verstaan het hemels, geestelijk, redelijk, natuurlijk en zinlijk goede en ware van de Kerk; dat onder lam, schaap, bok, kalf, os, worden verstaan de onschuld, de naastenliefde, en de natuurlijke aandoening; dat onder bergen, heuvels en dalen worden verstaan de hogere, lagere en laagste dingen van de Kerk; voorts dat met Egypte wordt aangeduid de wetenschap, met Aschur de rede, met Edom het natuurlijke, met Moab de echtbreking van het goede, met de zonen van Ammon de echtbreking van het ware, met Tyrus en Zidon de erkentenissen van het ware en het goede, met Gog de uitwendige eredienst zonder de inwendige; wanneer hij echter deze dingen weet, dan kan hij denken dat het Woord niet dan alleen handelt over hemelse dingen, en dat die aardse dingen slechts de subjecten zijn waarin gene dingen zijn. Maar een voorbeeld vanuit het Woord zal ook dit toelichten; men leest bij David: “De Stem van Jehovah op de wateren, de God der heerlijkheid doet donderen, Jehovah op de grote wateren; de stem van Jehovah brekende de ceders, Jehovah verbreekt de ceders van de Libanon, en Hij doet ze huppelen als een kalf, Libanon en Schirjon zoals de zoon van de eenhoorn; de stem van Jehovah insnijdend als een vlam vuurs; de stem van Jehovah doet de woestijn sidderen, doet sidderen de woestijn Kadesh. De stem van Jehovah doet baren de hinden, en ontbloot de wouden; maar in Zijn Tempel zegt een ieder heerlijkheid”, ( Psalm 29:3 tot 9): wie niet weet, dat de afzonderlijke dingen daar ten aanzien van ieder willekeurig woord heilige Goddelijke dingen zijn, die kan, als hij louter natuurlijk is, bij zichzelf zeggen: Wat is dit, dat Jehovah zit op de wateren, dat Hij door Zijn stem de ceders breekt, ze doet huppelen als een kalf, en de Libanon zoals de zoon van de eenhoorn, dat Hij de hinden doet baren, en meer dingen. Hij weet immers niet, dat de macht van het Goddelijk Ware of van het Woord door die dingen in de Geestelijke zin is beschreven; want in die zin wordt onder de stem van Jehovah, welke daar de donder is, verstaan het Goddelijk Ware of het Woord in zijn macht; onder de grote wateren, waarop Jehovah zit, worden de ware dingen ervan verstaan; onder de ceders en de Libanon, die Hij breekt en verbreekt, worden de valse dingen van de redelijke mens verstaan, enz. Uit deze dingen blijkt, dat geen woord daar is, dat niet beschrijft de Goddelijke macht van het Woord tegen de valse dingen van elk geslacht bij de natuurlijke mens, en de Goddelijke macht om hem te hervormen.

Over het Witte Paard 16.
Al de boeken, die een innerlijke zin hebben behoren tot het Woord; de boeken, welke die zin niet hebben, behoren niet daartoe. De Boeken van het Woord in het Oude Testament zijn de volgende: de vijf Boeken van Mozes; het Boek van Jozua; het Boek Richteren;de twee Boeken van Samuë l; de twee Boeken der Koningen; de Psalmen van David; de profeten Jesaja, Jeremia, de Klaagliederen, Ezechiël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk; Zefanja, Hagaï , Zacharia, Maleachi; in het nieuwe testament de vier evangelisten: Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes; en de Openbaring; de overige boeken hebben geen innerlijke zin. Het Boek van Job is een boek der Oudheid, waarin weliswaar een innerlijke zin is, maar niet in een serie.

Hemelse Verborgenheden 2310.
Er is reeds herhaaldelijk eerder gehandeld over de innerlijke zin van het Woord; maar ik weet, dat weinigen geloven kunnen, dat er een dergelijke zin schuilt in elke bijzonderheid van het Woord, niet alleen in de profetische, maar ook in de historische gedeelten. Dat er een dergelijke zin schuilt in profetische gedeelten, kan wel in redelijkheid geloofd worden, omdat daarin niet zo’n verband heerst, en daarin tevens vreemde uitdrukkingen voorkomen; vandaar kan eenieder vermoeden, dat er iets verborgens in besloten ligt; maar dat er iets dergelijks in de historische gedeelten is vervat, treedt niet zo gemakkelijk aan de dag, zowel omdat dit tot dusver in niemands gemoed opkwam, alswel omdat de historische gedeelten van die aard zijn, dat zij de aandacht op zichzelf gericht houden, en aldus het gemoed aftrekken van de gedachte, dat er iets diepers in verborgen ligt; voorts ook, omdat de historische vermeldingen ook waarlijk zo zijn, als zij zijn medegedeeld; maar toch moet eenieder wel noodzakelijkerwijs hieruit tot de slotsom komen, dat ook binnen in deze gedeelten het hemelse en het Goddelijke is, hetwelk er niet uitschijnt, ten eerste, omdat het Woord van de Heer door de hemel tot de mensen werd neergezonden, en dat het daarom anders is in zijn oorsprong – van welke aard die oorsprong is, en dat deze zozeer verschilt en afstaat van de letterlijke zin, dat hij niet gezien, en bijgevolg niet erkend wordt door hen die louter werelds zijn, zal door vele dingen in hetgeen volgt worden aangetoond – ; ten tweede, het Woord, daar het Goddelijk is, niet alleen voor de mens werd geschreven, maar ook voor de engelen bij de mens, opdat het niet slechts het menselijk geslacht tot nut zal strekken, maar ook tot nut van de hemel; en dat het Woord aldus een middelaar is, die hemel en aarde verenigt. Deze vereniging vindt plaats door de Kerk, en wel door het Woord in de Kerk, dat derhalve van die aard is, en onderscheiden van elk ander geschrift. Wat in het bijzonder de historische gedeelten betreft, wanneer deze niet eveneens Goddelijke en hemelse dingen, los van de letter, bevatten, zouden zij nooit als het geïnspireerde Woord erkend kunnen worden door wie dieper doordenkt, en dit ten aanzien van elke jota. Zou iemand zeggen, dat er in het Goddelijk Woord melding gemaakt zou worden van de afschuwelijke zaak van de dochteren van Loth; van Jacob, dat hij roeden schilde en tot het wit ontblootte, en ze leidde in de drinkbakken, opdat de kudde verschillend gekleurde, gespikkelde en geplekte jongen zou baren, behalve vele andere dingen in de overige boeken van Mozes, van Jozua, van Richteren, van Samuël, van de Koningen, welke van geen belang zouden zijn, en waaromtrent het eveneens van geen belang zou zijn of men ze al dan niet wist, tenzij zij diep in zich een Goddelijke verborgenheid bevatten; wanneer het dit niet was, zouden zij in niets verschillen van andere historische vermeldingen, die soms zo geschreven werden, dat zij meer schijnen te kunnen boeien. Daar de geleerde wereld niet weet, dat er Goddelijke en hemelse dingen verborgen liggen ook binnenin de historische gedeelten van het Woord, zouden zij, wanneer het niet was uit een heilige verering, die hun van kindsbeen af voor de Boeken van het Woord was ingeprent, er ook gemakkelijk toe komen om in hun hart te zeggen, dat het Woord niet heilig is, wanneer het niet was om deze verering, terwijl het toch niet hierdoor is, maar omdat er een innerlijk zin in is, die hemels en Goddelijk is, en die bewerkt, dat het de hemel met de aarde verenigt, dat wil zeggen, het engelengemoed met het menselijke gemoed, en aldus dit met de Heer.

Hemelse Verborgenheden 2311.
Dat het Woord van dien aard is, en hierdoor van elk ander geschrift onderscheiden, kan ook hieruit blijken, dat niet alleen alle namen dingen betekenen, maar alle woorden ook een geestelijke zin hebben, en dat zij dus iets anders betekenen in de hemel dan op aarde, en dit met de allergrootste bestendigheid zowel in de profetische als in de historische gedeelten. Wanneer deze namen en deze woorden in de hemelse zin worden blootgelegd, overeenkomstig hun bestendige betekenis in het gehele Woord, komt de innerlijke zin tevoorschijn, welke het Woord van de engelen is; deze tweevoudige zin van het Woord gedraagt zich als het lichaam en de ziel; en zoals het lichaam door de ziel leeft, leeft de letterlijke zin door de innerlijke; door deze vloeit het leven van de Heer in degene, al naar gelang de aandoening van hem, die leest. Hieruit is het duidelijk, hoe heilig het Woord is, alhoewel het voor het wereldse gemoed niet zo verschijnt.

Mattheüs: 5:18
“Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de Hemel en de aarde vergaat, zal er niet één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.”

_________________
Swedenborg:
‘Ik verzeker U dat hetgeen ik schrijf,
de levende waarheid Gods is’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *