Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3319 resultaten - Pagina 1 van 222

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[4] Na deze onmisbare waarschuwing vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen teken Ik daarbij nog aan, dat het hier slechts om de innerlijke betekenis voor geest en ziel gaat, en niet om de innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste is te heilig en kan, zonder voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die mensen meegedeeld worden, die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel te richten naar het woord van het evangelie. De innerlijke betekenis voor geest en ziel is echter eenvoudig te vinden, soms al door de juiste moderne vertaling, hetgeen nu dadelijk zal blijken uit het commentaar bij het eerste vers.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Nu het eerste vers voldoende belicht is en iedereen met een beetje verstand het zonder moeite kan begrijpen, volgt de betekenis van het tweede vers vanzelf. Het getuigt, dat het ervoor beschreven 'woord' of 'licht' of 'de grote scheppingsgedachte' niet ontstaan is in de loop van het Goddelijke bestaan, maar dat het met God, als een deel van Hem, eeuwig is en daarom nooit iets kan zijn, wat met een vroeger ontstaansproces te maken heeft. Daarom geeft het tweede vers als een soort getuigenis de verklaring: Het bestond altijd al in de diepste grond van al het zijn en al het latere worden, als een deel daarvan in en uit God, en was dus Zelf geheel en al God.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] (Alle dingen zijn daardoor geschapen en zonder dit is niets geschapen, dat geschapen is. Joh. 1:3) Dit vers zegt dat datgene actief is geworden, wat al in het eerste vers als het 'Woord' of 'Licht' in de diepste grond van al het Zijn en Worden geheel aanwezig was, maar zich nog niet als iets wat al uitgetreden was, duidelijk zichtbaar liet zien.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[24] Maar Ik, als diepste grond van al het bestaan, moest wel vanuit Mijn totale licht zien, hoe het hoogheidsgevoel, als Gods licht in de mensen, door de voortdurende strijd steeds matter en zwakker en daardoor als levenslicht duisterder en tenslotte geheel donker werd, en dat daarom het grootste deel van de mensen Mij niet herkennen zou, als Ik in die vorm tot hen zou komen, die zij, toen zij naar Mijn evenbeeld geschapen werden, ook gekregen hadden; en dat ze Mij zeker niet zouden herkennen als Ik geheelonverwacht en onvoorbereid als een Deus Ex Machina ( een plotseling verschijnende God) in de beperkte mensenvorm tot hen zou komen. Ik zou het dan aan Mij Zelf te wijten hebben, als de mensen Mij onmogelijk zouden kunnen herkennen, omdat ze niet voorbereid waren op Mijn komst.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Omdat hij in doorlopend contact stond met de bron, en Deze geheel los kon zien van zijn eigen licht, gaf hij ook een waarheidsgetrouw getuigenis van de bron (hij was wel uit de bron ontstaan, maar dat hield niet in dat hij zelf de bron was, het betekende wel dat hij deze herkennen en juist beschrijven zou). Hij wekte daardoor zoveel echt licht op in de harten van de mensen, dat zij daardoor, eerst wel zwak maar later steeds beter en duidelijker, konden zien dat de bron van alle licht, Die nu in het vlees was gekomen, Degene is Waaraan alle wezens en mensen hun zelfstandig bestaan te danken hebben, en dat ze dit licht, als ze dat willen, zelfstandig voor eeuwig kunnen behouden.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] (Hij kwam naar Zijn bezit, en de Zijnen namen Hem niet op. Joh. 1:11) Dus, zoals hiervoor reeds werd aangeduid, moet niet de aarde, maar moeten alleen de zielen en de geesten van de mensen gezien worden als het eigenlijke eigendom des Heren; en wel daarom als eigendom, omdat zij zelf oorspronkelijk licht uit Mijn eeuwige bron van alle licht zijn en daarom met Mij één geheel vormen.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] In dit leven vonden ze ook, dat ze echt niet alleen maar Mijn schepsels zijn, zoals hun minderwaardigheidsgevoel het hun ingeeft, maar dat ze zonder twijfel Mijn eigen kinderen zijn, die Mijn eigen wil in alle vrijheid tot leven heeft gebracht. Hun licht (hun geloof) is identiek aan Mijn licht,en bergt daarom in zich de volle macht en kracht van Mij, en door die macht zijn zij niet alleen gerechtigd Mijn kinderen genoemd te worden, maar het ook geheel en al te zijn!
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Het eerste teken van Gods gunst was iets noodzakelijks, zonder enige vrijheid en dus ook zonder duurzaamheid. Het tweede teken van Gods gunst Iaat de mens echter volkomen vrij om het te aanvaarden of niet, en daarom -omdat het in het geheel niet dringt of dwingt -is het voor altijd en eeuwig onaantastbaar. Want waar geen vijand is, is ook geen vernietiging; onder 'vijand' wordt hierbij alles verstaan wat een vrij bestaan, hoe dat er ook uitziet, belemmeren zou.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] (Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot de4s Vaders is, Die heeft ons over Hem verteld. Joh. 1:18) Eerst nu kregen zij, die Hem herkenden, een echt Godsbegrip en zij konden nu voor de eerste maal God, Die door geen wezen daarvoor ooit gezien kon worden, in Zijn volheid naast zich en buiten zichzelf zien en herkennen, en zij konden nu door Hem ook zichzelf en de eigen geheel vrije levensbestemming zien en herkennen.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Dit was het oordeel van de hoge en wijze Joden over Mij toen Ik geheel en al in het vlees aanwezig was op de aarde; en miljoenen hebben op dit moment nog precies datzelfde oordeel over Mij, want ze willen beslist niets horen over een zachtmoedige, vriendelijke en Zijn woord houdende God!
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[23] (Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want hij was er eerder dan ik.' Joh. 1:30) Johannes herhaalt hier nog eens datgene, wat hij al de voorgaande dag over Mij' tegen de onderzoekers heeft gezegd, en getuigt enerzijds van Mij, dat Ik als een spiegel van werkelijke en noodzakelijke menselijke deemoed tot de mensen kom, en met deze deemoed laat zien, dat Ik de mensen in hun zwakheid te hulp kom, maar niet in hun vermeende kracht, een kracht, die ze heus nooit hebben. Anderzijds getuigt Johannes~ dat het zo door hem genoemde 'Lam Gods' nochtans Diegene is, Die vóór alles wat bestaat reeds bestond, want de uitdrukking: 'Hij bestond eerder dan ik' betekent het volgende: Johannes - die gedurende een moment beseft welke hoge geest er in hem leeft - geeft daarmee aan zijn onderzoekers te verstaan dat, hoewel ook in hem dezelfde oorspronkelijke geest woont, hij daarentegen niet de geestelijke bron van alle leven is die in dit Lam woont, maar dat hij slechts door Diens kracht geheel vrij en zelfstandig geworden was. Omdat deze zelfstandigmaking een echte daad van de geestelijke bron van alle leven was, begon toen pas de eerste tijdsperiode; daarvóór was er niets anders in de gehele oneindigheid dan Jehova,de bron van alle geestelijke kracht, en dat is tevens Degene, die nu als Gods Lam zichtbaar voor hen staat en door hem gedoopt wil worden.
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] ('Ik kende Hem tot nog toe ook niet; maar om Israël met Hem bekend te maken, ben ik gekomen om met water te dopen' Joh. 1:31) Natuurlijk vroegen de onderzoekers daarop aan Johannes: 'Sinds wanneer ken je deze merkwaardige man dan en waarom voelde je je geroepen om dit getuigenis van Hem te geven?' Johannes antwoordde toen geheel naar waarheid, dat ook hij als mens Hem niet eerder had gekend, maar dat Zijn geest hem dat had ingegeven, en dat Die hem ook de impuls gaf, om de mensen op Deze Man voor te bereiden en hen met water uit de Jordaan van hun erge zonden schoon te wassen.
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] ('Ik zag het en getuig nu, dat Deze werkelijk Gods Zoon is' Joh. 1:34) Pas na deze doop vertelde Johannes aan de onderzoekers wat hij had gezien en gehoord, en verklaarde onder ede dat de Gedoopte, Die hij reeds bij Diens naderbij komen als het aan hem geopenbaarde Lam Gods had aangekondigd, zonder twijfel de door geheel Israël verwachte Messias was: 'Deze is naar waarheid Gods Zoon', ofwel het eeuwige grondbeginsel Gods in God!
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...