Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6040 resultaten - Pagina 1 van 403

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[10] (Alle dingen zijn daardoor geschapen en zonder dit is niets geschapen, dat geschapen is. Joh. 1:3) Dit vers zegt dat datgene actief is geworden, wat al in het eerste vers als het 'Woord' of 'Licht' in de diepste grond van al het Zijn en Worden geheel aanwezig was, maar zich nog niet als iets wat al uitgetreden was, duidelijk zichtbaar liet zien.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Maar omdat de diepste grond van het leven van God volkomen vrij is en ook moet zijn, omdat het anders in feite geen leven is, en dit net zo geldt voor het geschapen wezen en diens leven, omdat het anders ook geen leven en dus geen 'bestaan' zou zijn, ligt het voor de hand, dat aan het geschapen wezen, de mens, slechts een volkomen vrij leven gegeven kon worden. Het moet dat leven voelen als iets, dat op zichzelf volmaakt is, maar juist vanwege dit gevoel moet het ook vaststellen, dat zijn leven niet uit zichzelf, maar uit God is ontstaan, en door Zijn eeuwige almachtige wil, volledig aan Hem gelijk geschapen is.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Door die strijd ontstaat wrok en tenslotte haat tegen de diepste grond van al het bestaan, en daaruit volgt dan haat tegen het lage nederigheids of afhankelijkheidsgevoel. Daardoor wordt echter het hoogheidsgevoel verlamd en verduisterd, en Gods oerlicht in het geschapen wezen gaat over in nacht en duisternis. Deze nacht weet nauwelijks meer iets af van Gods licht in zichzelf en verwijdert zich daardoor van de diepste grond van zijn bestaan en ontstaan, alsof hij blind is en toch nog zelfstandig, en hij wil dat in zijn verblindheid niet toegeven.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] 'In geen geval, broeder!', zegt Ahab. 'Maar Ik vind alleen maar dit: Wij moeten ons in alle deemoed van onze harten wel verwonderen dat Hij zoiets in ons bijzijn doet, en ons, hoewel we echt niet zulke waardevolle schepsels zijn, zo waardig acht voor Zijn liefde, wijsheid en macht, dat Hij nu juist zulke daden ten aanschouwe van ons verricht! Ik vind mijzelf tenminste voor de minste nog niet waardig genoeg! Maar als wij weten Wie Hij is, en we verbazen ons dan nog, als Hij die hemel en aarde geschapen heeft iets buitengewoons doet, net alsof een mens dat gedaan had, dan vinden wij de Heer eigenlijk alleen maar een wat buitengewoon mens! En dan vind ik, dat de manier waarop jullie je verbazing hebt getoond na het plotseling verdwijnen van de storm, niet op zijn plaats is!
Hoofdstuk 193: Op zee. De verwondering. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Kijk, de wonderbaarlijke genezing van de tweehonderd zieken heeft bijna alle inwoners van Kana overtuigd; waarom dan mij niet?! Omdat ik een echte stoïcijn ben, voor wie de gehele schepping nauwelijks een geducht standje waard is en mijn eigen persoon en het ongelukkige leven nog minder! Waarmee willen jullie mij dan straffen? Soms met de dood? Ik zeg jullie: Ik wil hem, tesamen met de eeuwige vernietiging; want voor dit smadelijke leven ben ik toch zeker geen enkele God dank verschuldigd! Of is men soms iemand voor de meest gehate gave dank schuldig?! Ik denk, dat het voor een almachtige God wel niet zo moeilijk zal zijn om een mens op de wereld te zetten! Wie zal God daarbij kunnen tegenhouden?! De te scheppen mens wordt beslist niet gevraagd of hij geschapen wil worden, zodat hij als enig rechthebbende zijn ja of nee daarover uit kan spreken; en een reeds geschapen mens heeft net zo weinig te zeggen over het scheppen van de mensen die na hem moeten komen -als iemand die nog niet geschapen is! Scheppen is dus voor een God niets bijzonders; maar voor de geschapen mens wel, omdat hij iets zijn moet waarvoor nooit zijn mening gevraagd is. Wat kan er nu ellendiger zijn dan te moeten bestaan, zonder dat ooit gewild te hebben?!
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De beide ENGELEN zeggen: "Zo wil Hij het Zelf, want de kinderen hebben altijd al het recht om naar hartelust met de Vader te spreken! Praat daarom niet over domme dingen en omstandigheden, want aan jou ligt het niet dat je een mens bent, maar alleen aan Hem, die jou zo, zoals je bent, uit Zich Zelf heeft geschapen en Zich daarbij door niemand heeft laten raden dan alleen door Zichzelf. Hoe zou Hij dan ook iets aan een ander dan slechts Zich Zelf hebben kunnen vragen, terwijl er buiten Hem geen enkel wezen in de gehele oneindigheid bestond?!
Hoofdstuk 58: De omgang van de aardse mens met de hemelse Vader. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] IK zeg: "Dat gaat heel gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je je maar denken kunt en wilt, volgens je gevoel in je hersens, komt eerst uit het hart. Want iedere nog zo geringe gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen die hem opwekt. Nadat de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak geprikkeld en opgewekt werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel onderzocht te worden. Die zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste beweging, zodat de innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een mens ooit met zijn hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want een gedachte is een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de ganse mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog zo fijne materie iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de hersenen van de mens, is toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit scheppér zijn?! - Begrijp je dat nu wel en voel je soms al dat geen mens iets in zijn hoofd kan bedenken?"
Hoofdstuk 62: Het denken in het hart. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[17] Heeft God dan niet alles geschapen wat de mens tot teken dient? Maar als God alles geschapen heeft, dan zal Hij toch wel blijvend Heer daarover zijn en alles leiden en besturen! En als God alleen de Heer en Bestuurder van alle geschapen dingen en verschijningen is, hoe moeten die dan zonder Hem iets aan kunnen geven? Zijn ze daartoe echter niet in staat, dan moet de mens toch aan God, die alleen alles kan, vragen wat de tekenen beduiden! Is dat niet troostvoller dan duizend van de betrouwbaarste wichelarijen?"
Hoofdstuk 65: Over tovenaars en waarzeggers. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] JOSOË zegt: "Wat zou ik jullie dan voor mij moeten laten doen? Wij allen hebben één God en één Heer en eeuwige Vader. Hém alleen komt het recht toe om mij zowel als jullie iets op te dragen. Maar wij, die zonder uitzondering allen door Hem zijn geschapen, moeten elkaar biets opdragen, maar door hulpvaardige liefde elkaar steeds wederzijds dienen als er een van ons, engel of mens, onverschillig wat voor hulp nodig heeft!
Hoofdstuk 79: Twee engelen bieden Josoë hun diensten aan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[18] IK zeg: "Volgens de gebruiken die tot op heden in zwang zijn is er niets op je huisregels aan te merken, en Ik verbied ook niemand om twee, drie en ook nog meer vrouwen te hebben, want de vrouw is geschapen voor de voortplanting van de mensen. Een onvruchtbare vrouw is aan God niet welgevallig tenzij zij van nature onvruchtbaar is, - wat iets is waar geen mens wat aan kan doen.
Hoofdstuk 103: Genezareth. De herberg van Ebahl. (6/7.12.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Satan is een grote persoonlijkheid en komt overeen met de onverzettelijke rust en traagheid, want deze geschapen eerste grote persoonlijkheid wilde alle andere krachten in zijn wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf onmachtig geworden om iets te doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten rusten toch niet volkomen, zij zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als zelfstandige wezens. Door die bezigheid geven ze het hoofdwezen een soort schijnleven, en dat leven is dan duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij een echt vrij leven.
Hoofdstuk 229: De aard van satan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[18] Kijk, dat zijn heel steekhoudende overdenkingen, waardoor minstens vier vijfde deel van ons bestaan volgens ieder gezond verstand tegenover iedere God is te verontschuldigen en daarom vrees ik ook geen geest en geen God! Iets slechts heb ik nooit gedaan, behalve dat ik zo nu en dan zomaar als mens plezier had aan een dartel meisje, en dat lag toch ook weer aan mijn aard! Waarom moesten de vormen van een mooi, jong meisje mij dan zo geweldig bekoren? Heb ik zelf zo'n overheersende begeerte in mijn wezen gelegd? Daar weet ik niets van! Wie maakte dan dat mijn gevoel voor liefde zo moeilijk te bevredigen is? Wie heeft in mij de honger en de dorst geschapen? Waarom moet ik dan eten en drinken? Kijk, dat wordt allemaal in ons veroorzaakt door hogere krachten, die wij niet kunnen dwingen! .Tot op zekere hoogte kunnen wij ons zelf wel verloochenen, daarboven houdt het echter op! Maar als dit nu zo is, welk verstand, reiner dan het mijne, en welke wijsheid kan dan in staat zijn om mij, vanwege mijn toestand en mijn doen en laten, voor een streng gericht te dagen? Zeker niet van een mens die net zo helder denkt als ik, -en nog veel minder van een allerhoogste en stralende God! Waarom zou ik dan zo'n kinderachtige angst hebben voor een God?"
Hoofdstuk 156: Over de verantwoordelijkheid van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[13] Met zulke volkomen eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens in de gehele oneindigheid een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling! Ja, een wezen door allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of in het hiernamaals, is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich volgens de wijze orde van God zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om datgene te worden waartoe het door de Schepper bestemd is!
Hoofdstuk 157: God niet vrezen maar lief hebben. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] Ook zien wij aan alle schepselen, dat de grote Geest het meest houdt van de ronde vorm. Want hoe volmaakter een schepsel is, des te volmaakter is ook de ronding van zijn vorm. Daarom moeten ook wij alles wat wij maken afronden, want daaraan heeft de grote Geest een bijzonder welgevallen en dat moet Hij ook wel hebben omdat wij, wezens naar Zijn evenbeeld geschapen en met Zijn zintuigen begaafd, ook alleen aan ronde vormen het grootste genoegen beleven. Daarom is voorschrift, dat alles wat wij maken behoorlijk rond moet zijn. Wie zonder noodzaak en wettige toestemming iets hoekig en zelfs spits maakt, roept het misnoegen en de toorn van de grote Geest over zich af!
Hoofdstuk 245: Op Venus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] ZOREL antwoordt tenslotte: "Wat moet ik dan nog zeggen? De goden mogen weten hoe, maar jij weet toch al alles wat ik vanaf de wieg heb gedaan, waarom moet ik jou dan nog meer vertellen? Ik zou best wat kunnen zeggen, maar waarom zou ik mij nog verder verdedigen? Zoals ik was en voor het grootste deel nog ben, zo gedroeg ik mij ook; want ik kon toch niet anders handelen dan mijn hart mij ingaf! Kunnen leeuwen of tijgers er iets aan doen dat zij wilde dieren zijn? Dat is nu eenmaal hun natuur, en zij zijn toch beslist niet door en door verkeerd, omdat zij zijn zoals zij zijn! Als zij slecht zijn, heeft alleen diegene schuld die hen zo geschapen en gemaakt heeft!
Hoofdstuk 68: Zorels verontschuldigingen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...