Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

7380 resultaten - Pagina 1 van 493

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[14] Maar omdat de diepste grond van het leven van God volkomen vrij is en ook moet zijn, omdat het anders in feite geen leven is, en dit net zo geldt voor het geschapen wezen en diens leven, omdat het anders ook geen leven en dus geen 'bestaan' zou zijn, ligt het voor de hand, dat aan het geschapen wezen, de mens, slechts een volkomen vrij leven gegeven kon worden. Het moet dat leven voelen als iets, dat op zichzelf volmaakt is, maar juist vanwege dit gevoel moet het ook vaststellen, dat zijn leven niet uit zichzelf, maar uit God is ontstaan, en door Zijn eeuwige almachtige wil, volledig aan Hem gelijk geschapen is.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Dit besef moest in alle geschapen wezens aanwezig zijn, net zoals het besef dat hun leven en bestaan volledig aan dat van God gelijk moet zijn, omdat zij anders noch een leven, noch het een of andere bestaan zouden hebben.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] (In Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen. Joh. 1:4) Het is vanzelfsprekend, dat de diepste grond van al het bestaan, het licht van al het licht, de diepste gedachte van alle gedachten en ideeën, de oervorm als de eeuwige grond van alle vormen, ten eerste niet vormeloos en ten tweede niet dood kon zijn, omdat de dood in zijn realiteit het algehele tegendeel is van al het bestaande, in welke vorm dan ook. In dit woord of licht of in deze grote gedachte van God in God, en uiteindelijk dus God Zelf, was derhalve een volkomen leven. God was dus in Zijn totaliteit de eeuwige volmaakte diepste grond van het leven. En dit licht of leven riep de wezens uit zichzelf op, en dit licht of leven was het licht en dus ook het leven in deze wezens, in deze uit Hem geschapen mensen. En deze wezens en mensen waren zo een volledig evenbeeld van de bron van alle licht, wat in hen de voorwaarden schiep voor een leven gelijk aan het Zijn, het Licht en de eeuwige diepste grond van het Zijn.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[22] Zo kwam ook Ik, als de eeuwige diepste grond van al het bestaan en als Gods bron van al het licht en leven, in de wereld van de duisternis naar degenen, die uit Mij waren; maar ze herkenden Mij niet in de nacht van hun verduisterd hoogheidsgevoel!
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] (Dat was het waarachtige licht, dat alle mensen verlicht, die op deze wereld komen. Joh. 1:9) Niet de getuige, maar zijn getuigenis en Degene, van Wie hij getuigde, waren de echte bron Die vanaf het begin alle mensen die in deze wereld komen licht en leven heeft gegeven, en hen nog steeds meer leven en licht geeft. Daarom staat in het negende vers, dat Dat het ware en echte licht is en was, Dat alle mensen in het oerbeginsel vorm gaf voor het vrije bestaan, en Dat nu kwam om dat bestaan in alle volheid te verlichten en weer aan Zichzelf gelijk te maken.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] (Allen, die Hem aannamen, gaf Hij de macht om kinderen Gods te worden, omdat zij in Zijn naam geloven. Joh. 1:12) Het spreekt haast vanzelf dat bij al degenen, die Mij niet opnamen of niet herkenden, de werkelijke orde verstoord bleef en dat met deze verstoring een lijdende toestand, het zogenaamde 'kwaad' of de 'zonde' bleef. Daartegenover verdween bij veel anderen dit 'kwaad' zodra ze Mij opnamen d.w.z. in hun hart herkenden, omdat ze weer met Mij en daarom met de orde en de oerbron van al het Zijn verenigd werden. Daarin vonden zij zichzelf, en zij vonden ook Mijn oorspronkelijke licht als het genoemde deel van zichzelf en daarin het eeuwige onverdelgbare leven.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] In dit leven vonden ze ook, dat ze echt niet alleen maar Mijn schepsels zijn, zoals hun minderwaardigheidsgevoel het hun ingeeft, maar dat ze zonder twijfel Mijn eigen kinderen zijn, die Mijn eigen wil in alle vrijheid tot leven heeft gebracht. Hun licht (hun geloof) is identiek aan Mijn licht,en bergt daarom in zich de volle macht en kracht van Mij, en door die macht zijn zij niet alleen gerechtigd Mijn kinderen genoemd te worden, maar het ook geheel en al te zijn!
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] (Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16) Deze bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen zelf in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in God, en aan de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun licht en vrije leven te danken.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Joh. I:17) Zo ziet de wet er uit die aan het eerste leven gegeven moest worden, en dat begon al in het begin bij de eerste mens en in het verdere verloop gaf Mozes deze nog eens door, waarom hij in dit vers ook als vertegenwoordiger van de wet aangehaald wordt. Uit de wet kon echter niemand ooit de echte levensvrijheid verkrijgen, omdat de wet een belemmering en geen aanmoediging van het leven is.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Door de wet werd dus een grote kloof gemaakt, waarover geen geest en geen wezen meer kon springen. Daardoor werd ook het uitzicht op, en het innerlijke bewustzijn van een eeuwig voortduren van het innerlijke, op deze manier erg beperkte leven, zeer twijfelachtig.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Op dit moment komt Gods gunst dus terug, neemt alle zwakheden des levens van de mensen op zich en geeft hen daarvoor een nieuw teken van Zijn gunst, een nieuw leven vol van het ware licht; en daarmee en door Zich Zelf toont Hij hen de juiste weg, die zij moeten gaan, en het werkelijke doel van hun bestaan.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] En daarmee is ook de onoverbrugbare kloof, die door de wet geschapen was, weer weggenomen en ieder mens kan nu, wanneer hij dat wil, het juk van de wet afwerpen als hij zijn oude mens inruilt voor de nieuwe mens uit Christus. Daarom wordt ook gezegd, dat men de oude mens moet afleggen en de nieuwe aannemen, ofwel: die het oude leven lief heeft, die zal het verliezen; die het wegdoet, die zal het als een nieuw behouden. Dat is de verkondiging uit de schoot van de Vader en het levende evangelie van God.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (En dit is het getuigenis van Johannes aan de Joden, toen deze priesters en levieten uit Jeruzalem naar hem toezonden, opdat ze hem zouden vragen: Wie bent u? 1:19) Dit vers geeft een zuiver uiterlijke gebeurtenis weer en heeft daarom geen innerlijke betekenis. Wel kan men uit deze zending duidelijk zien, dat het hoogheidsgevoel der Joden al begon te vermoeden dat de bron van alle licht of de diepste grond van het leven de aardse mensen begon te naderen en al op aarde moest zijn, en het nam aan, dat deze diepste grond van al het leven zich in Johannes bevond en dat hij misschien de beloofde Messias was.
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...