Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden. Aankondiging van een hemelse raadsvergadering. De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 78 / 150 »»
[1] Ik waarschuw hen echter om goede redenen, dat ze niet voortijdig moeten laten merken wat hun door een bijzondere genade werd geopenbaard. Ze begrijpen Me en zwijgen, terwijl hun harten steeds meer beginnen te ontbranden.
[2] Helena heeft er de meeste moeite mee om te zwijgen. Maar Jellinek zegt tegen haar: 'Lieve zuster, brand innerlijk zo veel je wilt en kunt, maar beheers je naar buiten toe, zodat er geen gericht komt over diegenen die hier nog blind van hart zijn. We zullen nu echter een grote beraadslaging gaan houden, zoals de Heer mij in het geheim heeft toevertrouwd. En daarbij moeten we ons zo rustig mogelijk gedragen, zodat diegenen die nog niet inzien dat de Heer van alle leven zo bijzonder dicht bij hen is, het niet merken. Dus wees nu rustig!'
[3] Helena zegt: 'Wat zeg je, een geheime beraadslaging? Wat zal daar dan besproken worden? O God, o God, daar moet zeker iets van groot gewicht achter zitten!'
[4] Jellinek zegt: 'Ja, ja, iets heel gewichtigs. Ik zeg je: wee alle hoogmoedigen, heerszuchtigen, alle moordenaars en mensenslachters, en wee degenen die op de tronen zitten! Ik heb voorheen een enorme menigte toornige engelen met vlammende zwaarden op de aarde zien neerkomen. En een stem galmde hun donderend achterna: 'Mijn geduld is ten einde! Daarom, geen toegeeflijkheid meer! Want de groten zoeken geen hulp bij God, maar bij hun vele wapens. En de kleinen huilen en knarsetanden en keren ook niet om tot God, van wie alle hulp komt. Daarom geen pardon meer!' En kijk, daarover zal nu worden beraadslaagd, omdat alle hemelmachten nu in beweging worden gebracht. Daarom moet je dus extra rustig zijn.'
[5] Helena zegt: 'Ja, ja, ik ben al rustig. Maar wat zal daar uit komen? O, vreselijk, vreselijk!'
[6] Jellinek zegt: 'Ja, mijn achtenswaardige zuster Helena, hier gaat het nu wel heel anders toe dan in Wenen, waar we ons beiden, zaliger gedachtenis, nog in ons lichaam onder de vrijheidsstrijders bevonden! Want hier geldt in de meest ware zin van het woord: leven of dood hemel of hel! De Heer van de oneindigheid, de almachtige Schepper, is hier onder ons! En Zijn myriaden machtige dienaren zullen, al zijn ze voor ons nog onzichtbaar, zeker niet ver van hier wachten op Zijn heilige wenken. Zo kun je je alvast een beetje een begrip vormen over het onuitsprekelijke belang van deze grote kamer, waarin de Heer van alle hemelen en werelden met ons, zijn jongste vrienden, beslissingen zal gaan nemen, waarvan alle toekomstige tijden en eeuwigheden zullen afhangen. Nu, wat denk je bij jezelf, als je deze zaak eens echt in het juiste licht beschouwt?'
[7] Helena zegt: 'Kijk, beste vriend, ik kan het verschrikkelijke en onbeschrijflijke belang van deze plaats helemaal niet bevatten! Het is voor mij onbegrijpelijk, hoe er in Hem, die geen enkele goddelijk-almachtige glorie ten toon spreidt, een zo ontzaglijk hoge kracht en macht aanwezig kan zijn. En hoe kan Hij met één blik de hele eeuwige oneindigheid, van het grootste tot het kleinste, zo scherp overzien? Hij staat hier temidden van ons, alsof wij de enigen zouden zijn met wie Hij zich nu bezig houdt. Zo totaal pretentieloos, zo goed, voorkomend en onbeschrijfelijk lief in Zijn manier van doen. 0 vriend, wat is dat een oneindige minzaamheid!
[8] En luister, wat een verschil tussen Hem, de almachtige eeuwige Heer van de oneindigheid, en de machthebbers van onze stinkende aarde! Hij, die alles in alles is, is vol deemoed en verheft zich nooit boven zijn schepselen. Maar de machtigen van de aarde, jij kent ze wel, willen niets weten van minzaamheid en verdeemoediging. Zij alleen willen alles zijn en alles hebben; maar alle anderen hale de duivel! Werkelijk, door zulke regeringen moet de anders zo mooie aarde toch noodzakelijkerwijs binnen de kortste tijd een ware hel worden, waaruit tenslotte geen sterfelijk mens meer voor het eeuwige leven kan worden gewonnen!'
[9] Jellinek zegt: 'Ja, ja, je oordeelt goed en scherp. Maar bedenk ook, dat bij God vele dingen mogelijk zijn, die zelfs de meest wijze geest zich nooit zou kunnen voorstellen; je zult dan al wat komen gaat met een veel rustiger hart tegemoet kunnen zien. Want kijk, heel de oneindige grootheid van Zijn macht ligt nu juist in de onmetelijke grootheid van Zijn liefde. Als echter bij de Allerhoogste de liefde de kern is van Zijn verhevenheid, macht en grootheid, dan hoeven wij echt niet bang te zijn voor Zijn beslissingen, al zijn die nog zo groot. Want wat de machtigste liefde doet, kan toch onmogelijk anders dan alleen maar uiterst goed zijn, ook al zou het nog zo afschrikwekkend lijken.'
[10] Helena zegt: 'Ik dank je, beste vriend, voor deze les. Werkelijk, je hebt nu een zware steen van mijn hart afgewenteld! Maar zeg me nog: wanneer zal die bewuste belangrijke bespreking beginnen?'
[11] Jellinek zegt: 'Aanstonds, lieve zuster. Kijk, dat grote gezelschap Weense proletariërs, dat nog geen licht schijnt te hebben, wordt daar juist door Blum in een zijvertrek gelaten. Alleen de vierentwintig danseressen, Blum, Messenhauser, Becher, ik en jij, en Max Olaf met zijn aanhang van twintig personen, evenals die half-engelsman met een paar dozijn echte aristocraten daar op de achtergrond in de zaal, zullen bij dit beraad aanwezig zijn.
[12] Daar uit een ander vertrek kwamen zojuist twaalf zo te zien zeer wijze mannen te voorschijn, en achter hen nog zeven anderen. Deze zullen hoogstwaarschijnlijk ook aan deze belangrijke vergadering deelnemen. En in het midden van deze zaal, die steeds groter lijkt te worden, staat ook al een grote tafel. Zodoende is alles al gereed. Verheug je, onverwijld zal nu de vergadering plechtig worden begonnen!'
[13] Na deze aanwijzingen van Jellinek wendt Helena zich heel berouwvol en buigend tot op de grond tot Mij, en kan van louter vrees bijna geen woord uitbrengen. Maar Ik pak haar bij de arm en zeg tegen haar: 'Maar Mijn liefste dochter Helena, wat trek jij nu voor een gezicht? Voor wie ben je dan zo verschrikkelijk bang? Kijk, Ik ben toch bij je! Hoe kun je aan mijn zijde nu bang zijn?'
[14] Helena zegt: 'O, mijn God en mijn Heer! Ja werkelijk, als U me maar toegenegen wilt blijven, kan ik eigenlijk niet bang zijn. Maar als mij dan weer Uw heilige Godheid, die geen zondaar naderen mag, in gedachten komt, dan schijnt het mij toch toe dat U mensen als wij, gemakkelijk zou kunnen verdoemen, vooral wanneer U een beetje toornig zou worden. Vroeger was ik trouwens niet zo bang, omdat ik toen nog niet wist wie U eigenlijk bent. Ik hield U enkel voor een of andere oude heilige en daardoor ook voor een intieme vriend van God, die bij God een nuttige voorspraak voor mij zou kunnen doen. Maar nu, wat een verschrikkelijke ontgoocheling, bent U God de Almachtige! 0 wee, 0 wee, wie zou er dan niet bang zijn? En nu gaat U ook nog een beraadslaging houden, waarschijnlijk voor de dag van het laatste oordeel. En dan zou ik, zo'n grote zondares voor U, niet bang zijn?'
[15] Ik zeg op de meest goedmoedige toon van de wereld: 'Dus, dat zit je zo vreselijk dwars! Wel, als je dan nu zo vreselijk bang voor Me bent, dan zul je ook wel niet meer van Mij kunnen houden? Wat moet Ik dan beginnen, als jij Me je liefde ontzegt, omdat Ik de schrikaanjagende Almachtige ben? Heleentje, zeg Me eens, of je nu nog wel zo veel om Me geeft als vroeger, toen je Me alleen maar voor een heilige Jozef of Petrus hield?'
[16] Helena, wat gerustgesteld, zegt: '0 mijn Goden mijn Heer! Nou, is me dat een vraag! Wat mijn liefde voor U betreft, kunt U toch zonder meer in mijn hart kijken, en daar moet toch meteen te zien zijn of er behalve voor U nog plaats voor iemand anders in mijn hart is! Ik houd alleen maar van U en daarom hoeft U over mijn liefde voor U nooit bezorgd te zijn. Maar ik mag wel bezorgd zijn over Uw liefde voor mij, omdat ik zo'n grote zondares ben.'
[17] Ik zeg: 'Wel, mijn lieve Heleentje, nu zal het weer gauw in orde zijn tussen ons! Hoe zou het zijn, als je nu zou proberen Mij weer te omhelzen en zelfs te kussen?'
[18] Helemaal verbluft wrijft Helena zich de ogen en zegt tenslotte met een stem die trilt van liefde: 'Hm, dat zou inderdaad verrukkelijk zijn! Ik zou U natuurlijk graag oneindig liefhebben, als U maar niet zo heilig en almachtig zou zijn!'
[19] Ik zeg: 'Ach, dat maakt niets uit. Doe maar wat je hart je ingeeft en je zult je er meteen van kunnen overtuigen, dat Mijn heiligheid en almacht je niet in je neus zullen bijten!'
[20] Als Helena Mij zo minzaam voor zich ziet staan, verdwijnt eindelijk al haar angst. Ze werpt zich aan Mijn borst, kust deze en zegt na een poosje: 'God, o God, dat doet echt goed! Kon ik maar zo de hele eeuwigheid bij U blijven!' Eindelijk richt ze zich weer op en zegt: 'Maar hoe is het toch mogelijk, dat U, mijn God en Heer, zo onbegrijpelijk minzaam kunt zijn? Nee, dat had ik op aarde nooit durven denken. Zo goed, deemoedig en lief bent U! Wie niet van louter liefde voor U gewoonweg bezwijkt, is werkelijk geen mens!'
[21] Ik zeg: 'Wel, zie je, nu is het tussen ons tweeën weer helemaal in orde en daar ben Ik blij om. Ga jij nu ook met Mij naar de vergadertafel. Daar kom je vlak naast Mij zitten en kun je ons af en toe ook raad geven over wat er nu eventueel zou moeten gebeuren met de al te slechte wereld op aarde.'
[22] Helena zegt: 'Nee, nee, dat gaat niet! Ik... en raad geven!? Nee... dat zou een mooie raad worden!'
[23] Ik zeg: 'Nou, Mijn lieve Heleentje, we zullen je heus niet al te veel vragen. Als je soms iets verstandigs invalt, zeg het dan tegen Mij. Dan zal Ik, als jij het niet aandurft, het wel aan de raadsvergadering voorleggen. '
[24] Helena zegt: '0, mijn God en mijn Heer! Als men U aanziet en zo eenvoudig hoort praten, dan kan iemand zoals ik zich helemaal niet indenken, dat U onze allerliefste Heer en God zou zijn. Maar toch bent U het, en dat zie ik nu heel duidelijk. Maar daarom word ik nu ook zo verliefd op U, dat mijn hart van louter liefde zou kunnen barsten! Maar U zult me dit toch niet kwalijk nemen, want ik kan er immers niets aan doen. Waarom bent U ook zo lief, innig goed en zo bescheiden en minzaam?'
[25] Ik zeg: 'Wees jij maar verliefd zoveel je wilt, dat is Mij goed! Maar al zou je nog zo verliefd op Mij zijn, Mijn liefde voor jou is toch altijd nog veel sterker. Maar ook dat doet er niet toe. Want als God moet Ik nu eenmaal sterker kunnen liefhebben dan jij, omdat Ik immers voor het overige ook sterker ben dan jij, Mijn liefste Helena!'
[26] Helena zegt: 'Ik smeek U, wees toch niet zo goed voor mij. Ik zou van louter liefde voor U nog helemaal bezwijken!'
[27] Ik zeg: 'Och, maak je daarover geen zorgen! Als je al zo nu en dan een beetje zwak wordt, heb Ik een heleboel versterkingen bij Me, die je weer op de been zullen helpen. Wees daar maar niet bang voor. Maar nu begeven we ons naar de vergadertafel. Kom dus mee en ga hier vlak naast Mij zitten!'
[28] Helena volgt Me nu bescheiden en wordt aan tafel, waaraan nu ook de anderen gaan zitten, uit pure verlegenheid helemaal rood. Maar na een poosje begint ze zich wat meer op haar gemak te voelen in dit gezelschap en wacht aandachtig op de eerste toespraak.
«« 78 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.