De natuurgeesten van de lucht

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 44 / 220 »»
[1] Ik zei: 'Jij hebt nu weliswaar heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu gegeven is, zal tot aan het einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven; maar wanneer jij denkt dat het er nu met het jodendom anders voor zou staan als Mozes en de profeten even duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot jullie gesproken heb, dan zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes en de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot jullie doe, dan zou het volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het zich destijds slechts in beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.
[2] Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap der overeenstemmingen, hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar de bij het volk welbekende beelden. Toen echter het volk later tot meer aardse welstand en aanzien was gekómen, kreeg het weldra ook een groot aantal aardse behoeften, en om die te bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid natuurlijke middelen daartoe verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele middelen kregen ook hun heel eenvoudige benamingen, waarachter zich geen overeenkomstige beelden bevonden. Deze eerst later door de mensen gevormde eenvoudige namen van veel behoeften en de middelen om daaraan te voldoen verdrongen vervolgens maar al te gauw het beeldschrift en de innerlijke betekenis daarvan; en zo hadden noch Mozes noch de profeten er schuld aan, dat ze door de tegenwoordige joden niet meer begrepen worden. Maar het was alleen de schuld van de mensen zelf, die door hun zelf veroorzaakte en steeds toenemende wereldse instelling de wetenschap van het oude schrift en de oude taal, die steeds diep geestelijke dingen in zich bevatte, helemaal kwijtgeraakt zijn.
[3] Als jij in de tijd van Mozes zo gesproken had als je nu spreekt, dan zouden destijds noch Mozes noch een van de andere profeten jou begrepen hebben; aangezien echter nu bij jullie de oude taal om de jullie bekend gemaakte redenen in deze tijd geheel en al verloren is geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken, waarom jullie nu Mozes en de profeten niet kunnen begrijpen.
[4] Maar nu begint het eerste ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren in de andere zaal beginnen daar in beweging te komen om weldra op weg te gaan naar hun huizen en daar volgens hun vaste voornemen de regelingen voor hun vertrek te treffen. Zodra zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de open lucht begeven en daar onze overdenkingen houden.
[5] En jij, vriend Lazarus, zult er goed aan doen wanneer je een paar van jouw knechten als geleide met de tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van de tuin; want in hun gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op de loer liggen, waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige knechten naar hun kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen spoor meer te vinden is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten de knechten hun ook aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met vreugde zullen aannemen en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen wij dadelijk naar buiten gaan.'
[6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en binnen enkele ogenblikken stonden de knechten al gereed en binnen een klein kwartier vond ook al het vertrek van de tempeldienaren plaats.
[7] Daarop riep Ik Mijn Rafaël bij Me en zei vanwege de aanwezigen hardop tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge mensen, en breng hen voor ons uit langs een niet algemeen gebruikelijke weg naar Bethanië! Wacht daar op ons; want drie uur later zullen wij daar ook komen!'
[8] Toen begaf Rafaël zich heel vlug naar de jeugd en bracht alles snel in orde.
[9] Ondertussen was het lichter geworden en wij verlieten de herberg en begaven ons naar de heuvel, die reeds beschreven is. Aan de hemel glansden nog de grotere sterren, de maan met een reeds smalle sikkel en de planeet Venus, wat alles bij elkaar een wondermooi uitzicht gaf.
[10] De ochtend was echter tamelijk koel en de Romeinen zeiden: 'Dit bijzondere uitzicht zou echt prachtig zijn, als de ochtend maar niet zo vreselijk koud was!'
[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is voor de huid wel een beetje onaangenaam, maar het is wel versterkend voor lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder geesten in de lucht aan ons voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel zorgen dat het bij jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter in deze zuivere temperatuur!'
[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan blijven wij ook; want een grotere versterking voor lichaam en ziel kan ook voor ons Romeinen niet schadelijk zijn!'
[13] En zo bleef daarop alles opgewekt en tevreden, en niemand lette meer op de koelte.
[14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, hebben de geesten die nu aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een op zichzelf staande gestalte, of vloeien ze zo vormloos in elkaar over, zoals in de zee de ene druppel water in de andere?'
[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel een beetje moeilijk worden omjou in dit opzicht een volkomen begrijpelijk antwoord te geven; maar we zullen het op een andere manier proberen! Ik zal jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer het innerlijke gezicht openen, dan kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven door watje ziet!'
[16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik opende direct hun innerlijke gezicht, ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit Emmaüs hierheen gevolgd en nog steeds bij ons waren.
[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare gestalten dicht op elkaar voor zich langs zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal niet te beschrijven vormen en gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te zien, en ook zaadgoed ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid eieren van allerlei insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen in die vormen, zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de insecteneieren en in de larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten vormen zie je als het ware helder oplichtende puntjes, en tussen de genoemde vormen zie je onmetelijk veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat krioelt allemaal in een bonte drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets anders. Zijn dat dus de zuiverder natuurgeesten?'
[18] Hierop sloot Ik het innerlijke gezicht van de Romeinen weer, en ze zagen weer niets anders dan de zuivere lucht.
[19] T oen zei Agricola: 'Heer en Meester, wat voor speciale bestemming hebben deze geesten eigenlijk? Ontstaat in de materiële wereld uit hen pas al datgene waarvoor zij kennelijk de aanleg in hun vormen in zich dragen, of zijn het in zekere zin de zielen van gestorven planten en kruiden en bomen en insecten?'
[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar het eerste wel, op de manier zoals jullie hen nu door middel van het innerlijke gezicht gezien hebben!
[21] Hun intelligentie, die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om zich te verenigen met al datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw verwant is met hun eigen vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en van hun aantal en de intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de rijkdom van de ene of de andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest uiteenlopende kleine dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen. Dat zijn evenwel ook steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en de vereniging van hun zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot leven.'
[22] Agricola zei: 'Heer en Meester, maar waarom konden wij nu eigenlijk geen zielen van reeds gestorven mensen van deze aarde zien?'
[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen maar zo ver geopend, dat jullie de al meer in de materie overgaande natuurgeesten hebben kunnen zien, wat tot de laagste graad van het innerlijk schouwen behoort, wat vele eenvoudige mensen van nature bezitten. Met deze graad van innerlijk schouwen zijn de zielen, in het bijzonder de al meer voleindigde, niet te zien, omdat dit schouwen nog meer tot het materiële dan tot het zuivere, geestelijke schouwen behoort.
[24] Wat echter, in de tweede plaats, de onzuivere zielen betreft, die jullie hadden kunnen zien met dit innerlijke schouwen dat jullie nu voor een moment door Mij is gegeven: daarvan bevond zich er geen op deze plaats en dus hebben jullie er ook geen kunnen zien en waarnemen; want dergelijke zielen voelen de plaats van Mijn persoonlijke en volle aanwezigheid en vermijden die uiterst zorgvuldig. - En nu ken je de beide oorzaken, waarom jullie bij deze gelegenheid geen overleden zielen hebben kunnen zien en waarnemen!'
[25] Met deze verklaring waren alle Romeinen volkomen tevreden en vroegen Mij verder niet meer naar dergelijke dingen.
«« 44 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.