Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 55 / 220 »»
[1] Toen wij Bethanië bereikten, zagen de beide zusters van Lazarus Mij reeds van verre en liepen Mij met open armen tegemoet.
[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze niet lovend genoeg vertellen wat zich intussen allemaal voor goeds in Bethanië had afgespeeld terwijl ik Mij in Jeruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's morgens de aankomst van de vele jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk betreurden zij het ook dat die lieve kinderen niet in Bethanië zouden blijven, zoals Rafaël hun duidelijk gemaakt had.
[3] Ik vertelde hun echter de reden, en daarmee waren zij tevreden.
[4] Ondertussen bereikten wij de hof en gingen dan ook direct het huis binnen, waar de jongeren Mij in een grote zaal ontvingen en als Vader begroetten, en wel met zulke hartelijke woorden, dat allen daardoor tot tranen toe bewogen werden.
[5] Vanuit deze zaal gingen wij een andere zaal binnen.
[6] Toen we ons in de reeds genoemde zaal bevonden en een plaats gezocht hadden om enige rust te nemen, liet Lazarus brood en wijn op tafel zetten met het verzoek om ons daar enigszins mee te sterken. Dat deden wij dan ook bepaald zonder tegenzin, omdat we een beetje moe geworden waren van de kleine tocht. Die moeheid echter was werkelijk nauwelijks het vermelden waard; maar omdat de Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om ook het erfgoed van Lazarus, dat uitgestrekt was, nader te leren kennen, was een kleine lichamelijke versterking vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen dan ook het brood en de wijn, nadat Ik beide tevoren gezegend had, en aten en dronken heel welgemoed.
[7] Na deze kleine versterking van het lichaam begaven we ons opnieuw naar buiten en liepen door het grootste deel van de bezittingen van Lazarus, en de Romeinen verbaasden zich zeer over de grote rijkdom van Lazarus.
[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel als wat jullie hier slechts vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze rijkdom maakt mij niet gelukkig omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne kan noemen; want vandaag ben ik volgens de wereldse wetten weliswaar nog de rechtmatige eigenaar, maar morgen eist de Heer mijn ziel op, en die zal tegenover Hem rekenschap moeten afleggen over hoe en tot welk nut zij de aardse goederen die haar toevertrouwd waren getrouw beheerd heeft. En kijk, dan zal het menige ziel wel zwaar vallen om zichzelf tegenover de Heer te rechtvaardigen! Daarom zijn wij wel, bezien vanuit het juiste standpunt ten aanzien van het leven op deze wereld, slechts tijdelijke beheerders van dergelijke aardse goederen, tot nut van de arme mensheid, maar nooit bezitters. Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen de Heer; wij bezitten alleen het recht om deze aardse goederen tot nut van de behoeftige mensen te beheren en ze doelmatig te bewerken.
[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter van dat alles, maar alleen een nog altijd zwakke bewerker en beheerder. Degene die nu echter als allerhoogste Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van al het leven is, is als enige ook de ware bezitter van deze en alle goederen van de aarde; en het zal ons eenmaal tot heil strekken als Hij tegen ons zal zeggen: 'Jullie hebben Mijn aan jullie toevertrouwde goederen goed beheerd!"
[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar volle waarheid over jouw bezittingen denkt en zegt, dat zal ook ik van de mijne denken en zeggen, en waar mogelijk ook handelen zoals jij. U, o Heer, vragen wij echter nu reeds of U later niet een al te strenge afrekening met ons wilt houden over ons omgaan met de aardse goederen, die U ons slechts in beheer hebt gegeven! Want aan de wil om het juiste te doen zal het ons niet ontbreken; maar of de uiterlijke, duistere wereldse omstandigheden ons zo nu en dan niet menige onverwachte en onvoorziene streep door onze goede rekening zullen halen, dat ligt buiten onze macht, en U, o Heer, zult ten aanzien van dergelijke gevallen genadig en barmhartig voor ons zijn.'
[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit tegen jullie wil zal gebeuren zullen diegenen rekenschap moeten afleggen die jullie zo nu en dan belemmerend in de weg hebben gestaan. Want de enige rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart geschreven staan. En omdat jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in eeuwigheid blijven!
[12] Want voorwaar Ik zeg jullie: zalig zijn jullie, die nu horen en zien wat alle aartsvaders en profeten zo vurig wensten te zien en te horen! Maar destijds was het er de tijd nog niet voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en verheugen zich daar buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat verborgen en voor de toekomstige generaties zal het ook meer of minder verborgen blijven. Voor jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en ernaar te handelen, want jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene wat op deze aarde nog nooit een menselijk oog gezien en geen menselijk oor gehoord heeft; maar in de toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en horen, zoals jullie nu, en desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen handelen. Daarom zal het hun ook als een hogere verdienste aangerekend worden.'
[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o Heer, in het vervolg voor niemand meer zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe zult U dan tot aan het einde der tijden bij de Uwen verblijven?
[14] Ik zei: 'Dat was weer eens een buitengewoon onnozele vraag van jullie! Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik jullie al niet verkondigd en getoond, en toch begrijpen jullie nog weinig van de innerlijke wijsheid in God! Ik kan toch niet eeuwig in dit vlees op deze materiële wereld blijven, en Ik heb jullie al verscheidene keren gezegd wat er nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der zonde van de joden vol wordt en hun gericht over hen komt, en nog vragen jullie als blindgeborenen naar de kleuren van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel tot aan het einde der tijden bij de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog niet begrijpen, zal Ik het jullie nog een keer zeggen:
[15] Ik zal in de geest, in het woord en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en degenen die grote liefde voor Mij zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele ogenblikken persoonlijk te zien krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn woord zullen leven en zorgvuldig naar de innerlijke waarheid ervan zullen zoeken, zal Ik zo spreken dat ze het in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn woorden in hun gemoed leggen; en jonge mannen en vrouwen die in Mijn naam goed opgevoed zijn, zullen visioenen krijgen waarin hun Mijn wezen, de hemelen en het eeuwige leven verklaard worden evenals het lot van de afvalligen en kwaden, en ook op die manier zal Ik bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijd van deze aarde. Begrijp dat nu allemaal goed en vraag Me daar niet meer naar!'
[16] De leerlingen waren met dit antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen Mij daar toen verder niet meer naar.
«« 55 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.