De betekenis van onze aarde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 60 / 220 »»
[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester, door deze tweede toelichting van U op deze voor mij en zeker ook voor ieder ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook in een hele zon vol van het sterkste licht terechtgekomen! Wij op deze aarde, die met U in een zeer hechte en innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn voor de gehele, eindeloos Grote Scheppingsmens precies en -gezien het feit dat U in onze onmiddellijke nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons hart het beamende levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun mensen, de hulsgloben met hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich tot ons als de overige delen van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje van ons hart.
[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in Uw meest volkomen en intense goddelijke persoonlijkheid, en U beheerst de hele oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen andere plaats dan daar, waar U geheel en al aanwezig bent, -en wij mensen van deze aarde en allermeest nu hier op deze plaats zijn in onze grote liefde voor U beslist ook Uw naaste omgeving, en door het aannemen van Uw leer, Uw goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens Uw meest levende, en door Uw wil Uw machtigste en meest werkzame omgeving.
[3] Wanneer dat nu zó en onmogelijk en ondenkbaar anders is, hoe kan het dan anders zijn dan dat door Uw wil ook alle ontwikkeling van ons uit naar alle ontelbaar vele andere hemellichamen en de bewoners daarvan moet overvloeien op een wijze die ons natuurlijk onbekend is, net zoals ook het fundamentele leven en alle overige ontwikkeling in de hele mens overvloeit vanuit het zeer kleine hartkamertje, op een wijze die het fundamentele leven in dat kamertje zeker ook niet bekend is, voordat de volledige wedergeboorte heeft plaatsgevonden!
[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons echter voorlopig, als geestelijk nog onmondige kinderen van Uw liefde en genade, niet zoveel gelegen. Want U, die het grote 'hoe' zeker al sinds eeuwigheid maar al te duidelijk kent, bent immers bij ons en zult ook met name in de geest bij ons blijven, niet alleen tot aan het einde der tijden, maar naar mijn mening voor eeuwig! Als U nu eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de onderlinge verhoudingen met betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele oneindigheid immers ook nooit veranderen, omdat de verhouding die er nu bestaat, dat wil zeggen die tussen U en ons, immers ook nooit kan veranderen.
[5] Want het levenskamertje van het hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren, neus of de maag, de nieren, de milt of de handen en voeten van het lichaam of helemaal in de uiteinden daarvan terecht komen, alhoewel elk van die lichaamsdelen, groot of klein, ook een eigen centraal levensorgaan zal hebben, omdat het anders het leven vanuit het fundamentele leven van het hartskamertje niet zou kunnen opnemen en aannemen en voor zijn specifieke doel effectief zou kunnen gebruiken.
[6] Want het oog gebruikt het leven, dat vanuit het hart in de mens binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en zo doet ieder deel van de mens dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden; maar uiteindelijk is al dat eindeloos vele toch slechts één volkomen geheel en beantwoordt het volledig aan het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart en vindt het daarin zichzelf terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En als het zichzelf daar gevonden heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies datgene wat U, o Heer, zo treffend de wedergeboorte in de geest noemde.
[7] En nu schiet er een bijna eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder en licht als daar boven de zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens op deze aarde, waarvan we nu glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan we weten dat wij die ook zeer zeker zullen bereiken, licht er nog een andere, eindeloos grote wedergeboorte in de geest op, namelijk die van de gehele Grote Scheppingsmens!
[8] Uit mijzelf zou ik daar in dit leven zeker niet op gekomen zijn wanneer U, o Heer, mij daar niet een aanwijzing voor gegeven zou hebben; maar die hebt U mij slechts zo groot als een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij nu in een stralende zon veranderd!
[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid zei U dat bij een volledig in de geest wedergeboren mens zijn fundamentele leven al zijn eindeloos vele delen dermate doorstroomt, dat er vervolgens in die hele mens één oorspronkelijk fundamenteel leven ontstaat en die mens dan ook in al zijn delen kan denken, oordelen, conclusies trekken en voor zichzelf goed verstaanbaar kan spreken, waardoor die hele mens dan net als U tot een levend woord wordt!
[10] Zoals echter bij een mens, die volledig in de geest van zijn fundamentele leven leeft en daarvan geheel doordrongen is, alles tot een heel helder en levend woord wordt, zo zal uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens hetzelfde het geval moeten zijn. Door U zal hij in al zijn zo oneindig vele delen van ons doordrongen worden en ons leven en licht zal in de hele eindeloze omvang van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en stralen, en zo zal de gehele Grote Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook slechts één groots en levend woord worden.
[11] En zo heb ik nu de indruk dat ik nu ook al een beetje van het grote 'hoe' begrijp; want volgens Uw eeuwige orde kan het alleen maar zo en niet anders gaan, dat uiteindelijk ook de gehele Grote Scheppingsmens in al zijn delen door ons, mensen van deze aarde, met ons inzicht en onze ontwikkeling doordrongen wordt en net als wij levend wordt.
[12] En nu voeg ik er nog iets aan toe, als een soort bewijs van de waarheid uit Uw mond; want door Uw genade heb ik reeds vanaf mijn jeugd een buitengewoon scherp en sterk en tot nu toe onverwoestbaar geheugen gehad en heb dus ook ieder woordje dat U gesproken hebt heel goed onthouden.
[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens een verhaal verteld over een zekere verloren zoon die naar zijn vader terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw goddelijke en vaderlijke barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar destijds beoordeelde ik Uw woorden al heel anders dan misschien menig ander dat deed vanuit zijn weliswaar goede, maar overigens wellicht toch nog wat beperktere gezichtsveld en bevattingsvermogen; en dat deed ik des te gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf veelzeggende aanwijzingen voor gaf
[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wedergeboorte van een mens van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden, maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord en Uw wil.
[15] Heer en Meester, heb ik in mijn sterke, menselijke en heidense zwakheid het onderricht dat U mij gegeven hebt wel min of meer juist opgevat?'
«« 60 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.