Swedenborg over de Gewijde Schrift of het Woord.

Hemelse Leer
Hoofdstuk 20.
Over de Gewijde Schrift of het Woord.

Over de Gewijde Schrift of het Woord.

249. De mens kan zonder onthulling vanuit het goddelijke, niets weten over het eeuwige leven, zelfs niet iets aangaande God, en nog minder aangaande de liefde en het geloof in Hem. Want de mens wordt geboren in louter onwetendheid, en daarna zal hij vanuit de wereldlijke dingen alles leren en zijn verstand vormen. Ook wordt hij vanwege overerving geboren in elk boze, hetgeen is vanuit de eigenliefde en de wereldliefde, en de verkwikkelijke dingen daaruit regeren voortdurend en suggereren dingen die lijnrecht indruisen tegen het goddelijke. Vandaar nu is het dat de mens niets over het eeuwige leven weet, en derhalve moet er noodzakelijk een onthulling zijn, waaruit hij het mag weten.

250. Dat de boze dingen van de eigenliefde van de wereld zulk een onwetendheid teweeg brengen over dingen die van het eeuwige leven zijn, blijkt duidelijk uit degenen binnen de kerk, die, hoewel zij weten vanuit de onthulling dat God is, dat de hemel en de hel zijn, dat het eeuwige leven is en dat dit leven moet worden verworven door het goede van de liefde en het geloof, toch vervallen tot de ontkenning ervan, zowel de ontwikkelden als de onontwikkelden. Vandaar blijkt weer hoe groot de onwetendheid zou zijn als er geen onthulling was.

251. Daar dus de mens na de dood leeft en dan tot
in het eeuwige, en hem een leven bijblijft volgens zijn liefde en geloof, zo volgt dat het goddelijke vanuit de liefde jegens het menselijk geslacht zulke dingen heeft onthuld die mogen leiden tot dat leven, en tot zijn heil bevorderlijk mogen zijn. Wat het goddelijke heeft onthuld, is bij ons het Woord.

252. Het Woord, omdat het de onthulling uit het goddelijke is, is goddelijk in alle en de afzonderlijke dingen, want hetgeen uit het goddelijke is, kan niet anders zijn. Wat uit het Goddelijke is, dit daalt neer door de hemelen tot aan de mens toe. Het in de hemelen is aangepast aan de wijsheid der engelen die daar zijn, en op aarde aangepast aan de bevatting van de mensen die daar zijn. Daarom is er in het Woord een inwendige zin, die geestelijk is, voor de engelen, en een uitwendige zin, die natuurlijk is, voor de mensen. Vandaar is het dat er verbinding van de hemel is met de mens door het Woord.

253. De echte zin van het Woord verstaan geen anderen dan zij die verlicht zijn; en verlicht worden alleen diegenen die zijn in de liefde tot en het geloof in de Heer; hun innerlijke dingen immers worden verheven door de Heer in het hemelse licht.

254. Het Woord in de letter kan niet worden gevat dan door leer vanuit het Woord door een verlichte gemaakt. De zin van de letter ervan is aangepast aan de bevatting van ook de eenvoudiger mensen, en daarom zal de leer vanuit het Woord hun tot lamp zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *