De Heer en de drie Farizeeën. (13.11.1851)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 110 / 242 »»
[1] We zetten ons aan de maaltijd en beginnen deze heel welgemoed en opgewekt op te eten, als Judas de deur binnenkomt en ons de mantel uitveegt omdat we geen bode naar hem gestuurd hebben, want we konden toch wel weten dat hij het druk had en niet steeds kon komen navragen, wanneer we gingen eten! Want hij veronderstelde, dat hij toch ook wel tot ons gezelschap behoorde! Thomas maakt zich erg kwaad over deze opmerking en zegt: 'Heer, nu komt er toch wel een eind aan mij.n zelfbeheersing! Hij moet toch maar weer eens met mijn vuisten kennis maken!'
[2] Ik zeg: 'Houd daarmee op! Heb je dan nooit gehoord, dat, waar twaalf engelen onder één dak wonen, de twaalfde een vermomde duivel is?! Laat hem zijn plezier; want hem verander jij niet!' Thomas gaat zitten, en Judas gaat zonder maaltijd weer weg.
[3] Terwijl we daarna het goed bereide maal verder nuttigen, komt Judas terug, spreekt ons vriendelijk toe en vraagt om eten, want hij kon in de stad nergens iets krijgen, omdat door het grote aantal gasten al het klaargemaakte eten al op was !
[4] Ik zeg: 'Geef hem dan maar wat te eten!' En broeder Jacob gaf hem brood, zout en een hele grote goed toebereide vis. En Judas at de hele, bijna zeven pond zware vis op en dronk daar veel water bij, zodat hij zich daarna niet zo erg lekker voelde, waarop hij zich begon te beklagen, en meende dat de vis te oud was geweest, want daar kreeg hij altijd maagpijn van.
[5] Thomas werd alweer boos en zei tegen Judas Iskariot: ' Jij blijft toch ook altijd dezelfde onbehouwen en ongemanierde mens, die je altijd al was; ga naar de voorraadkamer en kijk of onze vissen oud zijn! Als jij uitgehongerd als een wolf in één keer een zeven pond zware vis verzwelgt, daarbij een hele kruik vol water leegdrinkt, genoeg voor twintig mensen, en tevens nog een nu juist niet zo klein brood opeet, dan moet je wel iets drukkends in je maag voelen! Als het je echter zoveel pijn doet, dan hebben wij toch de beste dokter in ons midden; vraag Hem, dan zal Hij je wel helpen!'
[6] Judas Iskariot zegt: ' Jullie zijn allemaal kwaad op mij en zeggen, dat ik een duivel ben; hoe zullen jullie van mij, als duivel, dan geloven dat ik lijd, en hoe zul je me helpen?!'
[7] Thomas zegt: ' Je was toch samen met ons bij de Gadarenen en heb Je niet gezien, dat de Heer ook de vraag van de duivels verhoorde en hen datgene toestond, waarom ze vroegen?! Als je nu echt van mening bent dat je een duivel bent, gedraag je dan als een duivel, en dan zal er wel ergens een varkenskudde zijn waar je in kunt gaan, als de Heer dat goed vindt!'
[8] Judas Iskariot zegt: 'Ah, je meent het werkelijk goed met mij; ik zou nooit geloofd hebben, dat jij zo'n goede vriend van mij was! Goed, ik zal dan nu toch maar Jezus, de zoon van dit huis, om werkelijk hulp vragen en dan zien we wel of Hij mij, zoals jij dat denkt, zal verplichte om in een varkenskudde te gaan!' Nu wendt Judas zich tot Mij en klaagt zijn nood. Maar Ik zeg: 'Ga naar je potten, daar zal het wel beter gaan met Je maag.
[9] Judas gaat en zegt in het voorbijgaan tegen Thomas: 'Dus toch niet in een varkenskudde!' Thomas zegt: 'Maar toch niet veel beters! Want, die potten zijn voor jou net zulke woekerobjecten, als de varkens voor de Gadarenen!' Daarop geeft Judas geen antwoord en hij verdwijnt snel.
[10] Maar vlug daarna komen drie Farizeeën uit Kapérnaum het huis binnen en vragen of Ik thuis ben. Als men hen zegt dat Ik thuis ben, stappen ze direkt de eetzaal binnen en vragen daar weer naar Mij; want ze kenden Mij niet persoonlijk.
[11] Maar Ik zeg met luider stem: 'Ik ben het! Wat wilt u dat Ik voor u doe?'
[12] Ze schrokken echter zo erg van de manier, waarop Ik hen toesprak dat ze verder niets meer dorsten te vragen; want Mijn luide woord voelden ze in hun harten, alsof ze door de bliksem waren getroffen! -En Ik vroeg hen nogmaals, wat ze wilden.
[13] Dan stapt er één naar voren en zegt heel beschroomd: 'Goede Meester!'
[14] Maar Ik zeg: 'Waarom noemt u Mij goed?! Weet u dan niet, dat er buiten God niemand goed is?!' De Farizeeër zegt: 'Ik smeek u, wees toch niet zo streng tegen mij; want ik heb uw beproefde hulp nodig!' Ik zeg: 'Ga weg en houd Mij niet op; want Ik wil vanmiddag naar beneden aan het meer en daar op de visvangst gaan. Daar kunt u Mij vinden!'
[15] Met dit advies gingen de drie weg. Diegene echter, die met Mij sprak was één van de hoofden van de school en de synagoge te Kapérnaum en heette Jaïrus.
«« 110 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.