Het afbreken en opbouwen van de tempel.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 14 / 242 »»
[1] (Toen zeiden de Joden: 'Welk teken toont u ons, dat u dit moogt doen?' Joh. 2: 18) Terwijl Ik nog sprak met Mijn bange leerlingen, kwamen er al enige Joden naar Mij toe en zeiden: 'U heeft nu wel iets geweldigs gedaan, mensen en vee vlogen voor uw hand weg als kaf in de storm, en er kwam niemand terug om zijn rondgestrooide geld te halen! Maar wie bent u en waarmee kunt u zich legitimeren, om uw optreden te rechtvaardigen?! - U kent toch wel de onverbiddelijke strengheid van de wetten, die u voor zoiets te gronde kunnen richten?!'
[2] (Jezus antwoordde en zei tot hen: 'Breekt deze tempel af en op de derde dag zal Ik hem doen herrijzen. Joh.2:19) Ik zeg: 'Ik zou dit niet gedaan hebben, als Ik ze niet kende en er bang voor was. - U wilt Mijn officiële machtiging zien en Ik zeg u, dat Ik die niet heb; maar breek deze tempel af, en op de derde dag zal hij daar weer volmaakt staan!'
[3] (Toen zeiden de Joden: 'Zes en veertig jaren had men voor het bouwen van deze tempel nodig, en u wilt dat in drie dagen alleen doen? Want zij wisten niet, dat Hij over de tempel van Zijn lichaam sprak. Joh. 2:20-21) Toen ze Mijn besliste uitspraak hoorden, zetten de Joden grote ogen op en waren wat van hun stuk gebracht. Na een poosje bedacht één van hen echter dat voor de bouw van de tempel ruim zes en veertig jaren nodig waren geweest en dat vele duizenden handen er ononderbroken aan hadden gewerkt. Daarom richt deze historisch onderlegde Jood zich tot Mij en zegt: 'Jonge man! Heeft u wel bedacht wat voor doms u nu heeft gezegd? Bedenk eens, zes en veertig hele jaren waren nodig voor de bouw van deze tempel en dat gaf vele duizenden handen zeer veel werk, en u wilt dat helemaal alleen in drie dagen doen, zonder hulp van anderen!? O, o, o, wat heeft u nu over uzelf ten beste gegeven, en dat nog wel in de tempel, waar men toch z'n uiterste best zou moeten doen om verstandig te praten!
[4] Dat wat u gedaan heeft, heeft ons zeer verrast en we begonnen ons, als oudsten van Jeruzalem, af te vragen op grond van welke macht u deze, op zichzelf zeer lofwaardige, daad gedaan hebt, of hier sprake is van een wereldse of van een profetische macht; en dát was hetgeen we van u weten wilden. En als u op een verstandige, voor ons begrijpelijke manier gezegd had, dat u een door God gezonden profeet bent en dit door de macht van God doet, dan zouden we u geloofd hebben. Maar nu gaf u ons, in plaats van een verstandige verklaring, tegen alle verwachting in, een nauwelijks te herhalen goddeloos opschepperig dom antwoord, waarin niet één oprecht woord te vinden is. Daarom denken wij dat u iemand bent, die ergens in een heidense school een beetje toveren geleerd heeft en die daarmee nu hier in de stad van David wat geld wil verdienen door voor de Romeinen, of in het geheim voor de Farizeeën, priesters en levieten te werken, want die zullen vandaag wel als gevolg van uw toverhandeling, hun beste tempeloogst hebben gehad! Het doet ons allen werkelijk verdriet, dat we ons zo op u hebben verkeken.'
[5] Daarop zei Ik: 'Het doet Mij ook erg pijn, dat Ik u zo totaal blind en doof moet aantreffen! Want iemand, die blind is, ziet niets en iemand, die doof en stom is, hoort niets! Ik stel voor u een daad, die vóór Mij nog nooit iemand gedaan heeft en spreek de volle waarheid, en dan zegt u, dat Ik een domme, in de heidense toverij geoefende praalhans ben en Mij hier wil verrijken, of geld verdien in dienst van Rome of van de sluwe priesters. O, wat stelt u onbehoorlijke eisen! - Kijk die kant eens op, daar staat een grote groep mensen, die Mij uit Galiléa hierheen gevolgd is! Hoewel u zegt, dat de Galileeërs het ongelovigste en slechtste deel van de Joden vormen, hebben zij Mij herkend en zij volgen Mij; hoe komt het dan dat u Mij niet herkennen wilt?'
[6] De Joden zeggen: 'Wij wilden u ook herkennen en stelden u daarom vragen, want we zijn noch blind noch doof, zoals u denkt. U gaf ons echter een antwoord, waaruit een zinnig mens heus niets anders op kan maken, dan wat wij u zonder omwegen gezegd hebben! Wij zijn van goeden wille; dat zou u als profeet toch moeten zien! In Jeruzalem beschouwt men ons als mannen van eer en wij zijn niet onbemiddeld. Als u een echte profeet zou zijn, dan wachtte u een goede toekomst in ons midden; het blijkt echter dat u dat niet ziet, en daarom bent u ook geen profeet, maar een gewone tovenaar, die de tempel méér ontheiligt dan degenen, die u er uitgejaagd hebt!'
[7] Ik zeg: 'Ga weg en laat u voorlichten door degenen, die met Mij gekomen zijn, die zullen u wel vertellen wie Ik ben!'
[8] Nu gaan de Joden naar de leerlingen en vragen hen om uitleg; deze vertellen wat ze van Mij aan de Jordaan hebben gehoord, het getuigenis dat Johannes over Mij gaf, en wat ze, toen ze bij Mij waren, hebben gezien en beleefd; daarbij geven ze echter wel toe, dat ze datgene, wat Ik tegen de Joden heb gezegd, ook niet begrijpen.
[9] (Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden Zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Hij gesproken had. Joh. 2:22) Want zelfs zij begrepen het pas nadat Mijn zeer wonderbaarlijke opstanding drie jaar later had plaats gevonden, en ook begrepen zij toen pas de Schrift, die dat over Mij voorspeld had.
[10] Toen de Joden zo voorgelicht waren door de leerlingen, kwamen ze weer naar Mij terug en zeiden: 'Na alles wat we nu van Uw openhartige leerlingen over U gehoord hebben, ziet het er naar uit dat U zonder enige twijfel de Beloofde bent! - Het getuigenis van Johannes, die wij kennen, spreekt geweldig voor U, en Uw daden doen dat niet minder, maar wat U tegen ons gezegd hebt is daar nu juist het tegendeel van. - Hoe kan de Messias in Zijn daden een God en in Zijn woorden een dwaas zijn! - Verklaar ons dat, en wij allen nemen U aan en willen U met al het mogelijke steunen!'
[11] Ik zeg: 'Wat zoudt u Mij willen geven, dat u niet tevoren had ontvangen van Mijn Vader, Die in de hemel is? Maar als u het heeft ontvangen, hoe kunt u dan nu praten alsof u het niet zou hebben ontvangen. Wat wilt u Mij geven, dat al niet van Mij was?! Want wat van de Vader is, is ook van Mij; want Ik en de Vader zijn er geen twee, maar Een! Ik zeg U: alleen de wil is van uzelf, al het andere is echter van Mij. Als u Mij uw wil uit de oprechte liefde van uw hart geeft, en als u gelooft dat Ik en de Vader geheel Een zijn, dan heeft tl Mij alles gegeven wat Ik van u kan verlangen! ,
[12] De Joden zeggen: 'Doe dan een teken, dan geloven wij dat U de Beloofde bent!'
[13] Ik zeg: 'Waarom wilt u altijd bewijzen? Wat heeft u toch een verkeerde instelling! Weet u dan niet dat de tekenen niemand opwekken, maar alleen veroordelen?! Ik kwam echter niet naar u toe om te veroordelen, maar opdat u het eeuwige leven zoudt ontvangen als u in uw hart aan Mij geloofde! Er zullen weliswaar nog veel tekenen geschieden en u zult er nog ettelijke zien, maar zij zullen u niet levend maken, maar voor lange tijd doden.'
«« 14 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.