De terugkomst van de twaalf apostelen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 154 / 242 »»
[1] Iedereen kijkt nu naar het oosten, waar het net als bij het opkomen der zon steeds lichter begint te worden, -natuurlijk alleen maar voor het geestelijk oog, hoewel daardoor het lichamelijk oog er ook gevoelig voor wordt.
[2] Na een poosje waarin het oosten steeds lichter en lichter wordt, verschijnen tenslotte drie gestalten, die schitterender stralen dan de zon en een volmaakte menselijke vorm hebben, en zij zweven door de lucht naar ons toe. Maar door het licht van deze drie engelen, die vanwege hun licht en hun vaste vorm de algemene naam van 'cherubijnen' hebben, was de geestenwereld haast niet meer te zien, en de geesten leken op de rusteloze nevelflarden om de toppen van de bergen.
[3] Toen de drie cherubijnen helemaal bij ons waren, zwakten ze hun licht wat af, wierpen zich voor Mij op hun aangezichten en zeiden: 'Heer! Wie in alle eeuwig oneindige hemelen is er waardig, Uw heilig aangezicht te zien? Alle eer van de eeuwigheid en de oneindigheid is alleen voor U!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedek je en ga snel naar beneden, naar de plaatsen waar Mijn twaalf apostelen vertoeven! Ze hebben Mijn opdracht vervuld, en dat is voldoende; haal ze daarom en breng ze hierheen!'
[5] Op hetzelfde ogenblik bedekken de drie engelen zich, verwijderen zich snel en in een paar ogenblikken brengen ze de twaalf uitgezondenen door de lucht naar Mij toe op de top van de berg.
[6] Behalve Judas deed het de twaalf veel genoegen om op zo'n wonderbaarlijke manier van grote afstand tot Mij te worden gebracht.
[7] Alleen Judas zei: 'Ik wens eens en voor altijd niet weer op die wijze vervoerd worden! Het duurde weliswaar maar een paar ogenblikken; maar ik heb zo'n angst gehad, en de lucht gierde langs me heen!'
[8] Dat hadden de engelen echter ook alleen maar aan Judas laten voelen; de elf anderen merkten daar niets van.
[9] Het volk sprak er later nog lang over, dat de apostelen door de drie engelen van veraf door de lucht naar Mij op de berg gebracht waren.
[10] Maar velen op de berg werden bang en zeiden: 'In 's hemelsnaam, zo wordt het ons te wonderbaarlijk; het is hier haast niet meer uit te houden!'
[11] En anderen zeiden: 'Dat kan alleen maar Jehova Zelf doen!'
[12] De twaalf vertelden echter over het vele, dat ze in korte tijd beleefd hadden.
[13] Ik beval de engelen om voor voldoende brood en wijn te zorgen; want de twaalf hadden honger en dorst omdat ze de hele dag niets te eten en te drinken hadden gekregen. En de engelen deden direct wat Ik hen bevolen had, en brachten de juiste hoeveelheid brood en wijn. Toen namen de twaalf het brood en de wijn, aten en dronken naar believen en kwamen weer op hun verhaal.
[14] De vijf dochters wilden van dit brood en die wijn ook wat proeven en vroegen Mij dat. Kisjonah verbood het hen echter en zei: 'Begerig zijn is ook een zonde; daarom is zelfverloochening bij alles noodzakelijk, anders komt een mens nooit tot de ware deugd, zonder welke er geen leven kan zijn.'
[15] Maar Ik zei: 'Vriend, Iaat deze zonde je dochters vergeven zijn; want de zonden, die in wezen geen zonden zijn, worden gemakkelijk vergeven. Je dochters hebben echt in alle ernst honger en dorst, en voor allen, die hier zijn is er genoeg brood en wijn. En daarom moeten allen er naar behoefte van genieten, als de twaalf, die op dit moment de meeste honger hebben, verzadigd zullen zijn!'
[16] Dit antwoord bevredigde Kisjonah en zijn dochters geheel. Ik zei daarna tegen de twaalf apostelen, dat ze nu brood en wijn moesten uitdelen, en dat deden ze meteen.
[17] Er waren ditmaal alles bij elkaar tegen de achthonderd mensen op de berg, die een heel brede top had, waarop slechts een stuk rots van één bij vijf vadem omhoog rees, dat echter vanaf de zuidkant eveneens goed te beklimmen was. Allen aten en dronken en werden verzadigd, en loofden en prezen Mij voor deze wonderbare maaltijd. En Kisjonah zei vanaf de rots, waar hij voor deze gelegenheid was opgeklommen:
[18] Vrienden en broeders, luistert naar mij! Wij kennen de Schrift vanaf Mozes tot bijna aan onze tijd toe, en de boeken over de oorlogen van Jehova, waarvan Mozes en vele andere profeten melding maken, hebben we uit Perzië gekregen en de vertaling daarvan gelezen, omdat veel wijzen ze als echt aanmerken; maar van al de wonderen die daarin beschreven staan, is er ook niet een, dat te vergelijken zou zijn met datgene wat nu voor onze ogen gebeurt. Zoiets is niet alleen niet in Israël, maar in de hele wereld nog nooit gehoord! Wie moet dan wel Degene zijn, Die zulke daden doet, die buiten God echt niemand doen kan?!'
«« 154 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.