Over het lachen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 169 / 242 »»
[1] Na deze gesprekken gaan wij allen in de grote woonhut, en velen, vooral de vrouwen en maagden, gaan dicht bij het vuur zitten en warmen zich. Maar enige Joden, die ook best een beetje warmte van de vlammen hadden willen hebben, ergerden zich inwendig over de vrouwen, omdat die bijna alle warmte van de vlammen tegenhielden. En er kwamen enige leerlingen naar Mij toe, zeiden dat tegen Mij, beklaagden zich bij Mij daarover en morden. Ik verweet hen echter zachtmoedig deze onhebbelijkheid.
[2] Behalve één waren allen gekalmeerd; maar die ene, een koppige Jood uit Kapérnaum, bleef door mopperen en zei: 'Wel ja, wat heb je aan al dat gepraat? Ik had het buiten al zo koud dat ik het bijna niet meer uithield; en nu ik als oude man mij wat wil warmen, houden de vrouwen alle warmte van het vuur tegen, en ik ben haast helemaal stijf van de kou! Beneden is het midden in de winter niet zo koud, als het nu juist vanavond op deze hoogte is; en ik ben al over de zeventig en ik ben van nature al kouwelijk! Ik wil niet onvriendelijk zijn; zeg U daarom tegen de vrouwen, dat ze mij bij het vuur laten!'
[3] Ik zeg tegen de oude: 'Weet je dan niet, dat Ik je ook zonder vuur zou kunnen verwarmen als je geloof zou hebben?'
[4] De oude zegt: ' Ja, Heer, ik geloof! Want ik heb vele wonderen van U gezien, en daarom geloof ik dat alles wat U zegt en wilt, gebeurt.'
[5] 'Ga dan bij die drie mannen staan', zeg Ik, 'die een paar dagen geleden uit den hoge bij ons zijn gekomen, en je zult het meteen warm krijgen!'
[6] En de oude deed dat en hij kreeg het meteen zo warm, dat hij het na een poosje van de warmte niet meer kon uithouden en Mij voor die weldaad bijzonder bedankte, maar omdat het hem nu te warm werd, wilde hij graag wat afkoelen; want hij had het een beetje te warm.
[7] Maar Ik zei: 'Doe wat je wilt; Ik heb je niet aan die drie mannen vastgebonden! Ga naar buiten, daar zul je het direkt koel genoeg hebben!'
[8] En de oude ging naar buiten, maar kwam hals over kop onder luid hulpgeroep weer de hut in en riep: 'Redde, wie zich redden kan! De hele berg staat in vuur en vlam, en het komt steeds dichter bij de hut! Om Jehova's wil, we zijn allen ten dode opgeschreven!'
[9] Terwijl de oude zo jammert, komt Kisjonah, die zich buiten reeds voor zakelijke bezigheden een poosje van ons verwijderd had, en zei tegen Mij: 'Heer, U neemt me wel niet kwalijk dat ik iets feestelijks voor U op touw heb gezet volgens het gebruik van mijn alpenherders, omdat U vandaag, zoals U gezegd hebt, de laatste avond op deze hoogte doorbrengt. Mijn herders hebben bossen sprokkelhout, die ze in het bos verzameld hebben, aangestoken; en dat hebben ze ter ere van U gedaan en zij zingen vrolijke liederen en psalmen daarbij. Zou U niet even buiten komen kijken?'
[10] 'Graag', zeg Ik, 'want Ik mag je bijzonder graag!' En Ik stond op en ging naar buiten, en alle leerlingen volgden Mij.
[11] Maar de vrouwen lachten de oude Jood uit, omdat hij tevoren dacht dat de hele berg in brand stond en toen zo'n kabaal gemaakt had alsof de hele wereld al verging! De oude schaamde zich een beetje en verdroeg nu heel geduldig het lachen van de vrouwen.
[12] Maar Ik verweet de vrolijke vrouwen die ongemanierdheid en dreigde ze. Toen vroegen de vrouwen, waaronder de vijf dochters van Kisjonah niet waren -want die maakten het avondmaal in de grote herenhut klaar -, Mij en de oude om vergeving en zeiden, dat ze het beslist niet onvriendelijk bedoeld hadden.
[13] De oude vergaf het hen ook dadelijk van gans er harte. Maar de drie engelen kwamen toen naar de vrouwen toe en zeiden: 'Luister naar ons, vrouwen! Deze oude is een nakomeling van Tobias, die blind was, en die we met de gal van een vis weer ziende hebben gemaakt, en alle nakomelingen van deze oude Tobias, die doodgraver was, hebben als ze oud zijn om een bepaalde reden, die alleen God en wij maar kennen, zwakke ogen. Wij zeggen u echter, dat het een grote zonde is en op een lichtvaardig hart wijst, als men om een blinde lacht, in plaats van hem de hand reikt en hem over voetpaden en oneffen wegen leidt. Als jullie niet geweten zouden hebben, dat de oude, die ook Tobias heet, voor meer dan de helft blind is, dan zou je niet gezondigd hebben; maar omdat je wel wist, dat de oude slechts voor de helft ziet, en toch gelachen hebt, zondigden jullie en verdien je een grote straf; maar omdat hij het je na jullie verontschuldiging vergeven heeft, willen wij het je ook vergeven.
[14] Maar wee jullie, als je ooit weer een gebrekkige zou uitlachen! Zijn kwaal zal dan jullie kwaal worden!
[15] Trouwens de mensen kunnen beter helemaal niet of maar heel zelden lachen; want het lachen is afkomstig van de geesten van leedvermaak uit het menselijke lichaam.
[16] Een vriendelijk vertrekken van de gezichtsspieren, waaruit men speciale welwillendheid kan aflezen, is hemels; al het andere lachen stamt echter meestal uit de hel. Want de duivels lachen altijd als hen een gemene streek lukt; in de hemel lacht echter nooit iemand, maar men is steeds vervuld van de hartelijkste en vriendelijkste welwillendheid voor alle nog zo armzalige schepsels en vol medelijden met die lijdende broeder, die zijn tijd op aarde nog vervullen moet. Denk daar in het vervolg aan!
[17] Als de mensen veel om de zwakheden van hun broeders gaan lachen, dan verdwijnt het geloof als de zon na zonsondergang, en de liefde in het hart van de mens wordt dan net zo koud als deze nacht nu is, en er zal dan zo'n nood onder de mensen heersen, als er nog nooit eerder is geweest!
[18] Denk aan deze les uit de hemel! Straf je kinderen als ze lachen; hoor ze liever huilen dan lachen! Want het lachen ontstaat in de hel, die altijd vol hels gelach is.
[19] Er zijn omstandigheden, waarbij het alleen de mannen geoorloofd is over iets doms, of over een eigenzinnige domheid te lachen, maar dan is het lachen een welverdiende straf voor degene, die waard is uit~lachen te worden.
[20] Maar als iemand alleen maar voor zijn plezier lacht en voorwerpen, gebeurtenissen en belachelijke praatjes opzoekt, opdat hij geprikkeld wordt om te lachen, dan is hij een nar! Want alleen het hart van een nar kan geprikkeld worden om te lachen; ieder mens, die een beetje wijs is, begrijpt maar al te goed en snel de heilige ernst van het leven, en hij zal er niet gauw over denken om ergens over te lachen.
[21] Lach in de toekomst daarom niet meer en kijk niet naar grappenmakers en komedianten, die zich ervoor laten betalen om jullie klaar te maken voor de hel. Houdt je hart steeds nuchter, opdat je Gods welgevallen en daarmee de echte eer deelachtig wordt!'
[22] Deze toespraak maakte een grote indruk op de vrouwen, en ze legden de belofte af om hun leven lang niet meer te lachen.
«« 169 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.