[2] De jonge rabbijn zegt: 'Als dit jullie helemaal lukt, dan zal er niet makkelijk iemand te vinden zijn die er minder op tegen is dan ik! Maar wees voorzichtig als de raven, anders zou het jullie en ook mij beslist niet naar wens vergaan! Want niemand kent beter dan ik de ver om zich heen graaiende poten van de oude vossen, en hun scherpe ogen zien door de muren, en hun oren horen wat ergens uren verderop gezegd wordt. Dan ga ik nu maar naar huis opdat ze mij niet gaan verdenken; want het begint al te dagen, en de vossen zullen weldra wakker worden, en als ze me zouden missen dan was het uit,
[3] Dan zeggen de drie: 'Ga dan maar gauw; maar let op dat je ons niet bij de oude vossen verraad! Want dan zou het er slecht voor je uit gaan zien!'
[4] De jonge Farizeeër keert weer naar huis terug en vindt alles nog in diepe slaap, ook de wacht. Hij wekt die echter en gaat er over te keer dat hij sliep. Daardoor worden nu ook de oude vossen wakker, en een paar komen aangelopen om te zien wat er aan de hand is.
[5] Maar de jonge Farizeeër doet alsof hij erg kwaad is, en vertelt dat hij omdat hij geen slaap had, ging kijken of de afgesproken en betaalde wacht zijn plicht deed: 'En nu moet u toch eens zien en u met mij ergeren, -hij sliep vaster dan wij allemaal! En de belangrijke dag breekt aan waarover misschien door het verre nageslacht nog gesproken zal worden, en de geplaatste en betaalde wacht slaapt! Ah, dat is nu toch wel een beetje al te erg! Als Jehova ons vannacht niet bijzonder beschermd had, zouden wij allen door het opgewonden volk vermoord kunnen zijn!'
[6] Bij deze woorden krimpen de ouden in elkaar en beseffen ze pas in welk gevaar ze zich bevonden hebben, en ze prijzen hun jonge collega uitermate, dat hij als een engel Gods over hen heeft gewaakt.
[7] De jonge barstte natuurlijk haast in lachen uit; maar hij vermande zich en onderdrukte met geweld, wat hij luidkeels had willen doen. Hij gaf de wacht met zijn voet een lichte schop en commandeerde deze om direkt te verdwijnen, daar hij toch nutteloos was. De wacht ging ook meteen; want het leek wel of hij de jonge begreep.
[8] Toen de wacht weg was en de dag zich steeds duidelijker aankondigde, zei de jonge: 'Broeders, ik geloof dat we niet veel tijd meer te verliezen hebben, daarom moesten we volgens mij toch maar snel op stap gaan, zodat ons niets zal ontgaan van wat daar allemaal gaat gebeuren!'
[9] De ouden vinden dat ook en zeggen: ' Ja, je hebt gelijk, er mag ons daar niets ontgaan! Heb je echter een koerier naar Kapérnaum gezonden voor soldaten in geval van mogelijk optredende weerspannigheid?'
[10] De jonge antwoordt: 'Als ik op jullie bevelen gewacht zou hebben, dan waren we allang uitgesorteerd! Alles is al gebeurd! Maar of de soldaten al gauw zullen komen is een andere vraag; want het is nog tamelijk ver naar Kapérnaum en naar een andere plaats nog verder." Daarom zegt het spreekwoord, geduldig afwachten wat er komt: het zijn of het niet zijn!'
[11] Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de jonge er niet over gepiekerd had om een bode naar Kapérnaum te sturen; want hij was zelf heimelijk een vijand van de oude Farizeeën omdat hij ook heel in het geheim een aanhanger van de Essenen was en daarom niets liever wenste dan de oude tempelhelden de genadeslag te geven.
[12] De ouden hadden echter nog geen morgenmaaltijd gehad en zeiden tegen de jonge: 'Ei,ei, als de soldaten nu maar snel kwamen! Het is beslist de hoogste tijd om te gaan, maar voordat de soldaten komen, kunnen we nog wel eerst een morgenmaal gebruiken; want de tovenaar zal toch niet voor zonsopgang met zijn kunsten beginnen?!'
[13] De jonge zegt daarop: 'O, zeker niet! Als jullie dat prettig vinden, dan kan ik wel even kijken of er bij het huis van Baram al wat gebeurt, en dan kunnen jullie intussen het morgenmaal gebruiken.' (Baram is de naam van de timmerman, bij wien de Heer de nacht doorbracht; het plaatsje heette Jesaïra, thans een steppe.)
[14] De ouden vragen: 'Vast je vandaag?' - De jonge antwoordt: 'Dat niet, maar zoals jullie wel weten, kan ik nooit voor zonsopgang iets gebruiken; bewaar dus een kleinigheid voor mij!' Daarop zeggen de ouden: 'Dat is goed, ga dus maar snel en breng ons zo vlug mogelijk een goed bericht en vooral betreffende de soldaten; want zonder hen zijn we zoals jij dat altijd zegt - uitgesorteerd!'
[15] De jonge vertrekt meteen, en de ouden roepen hem nog eens na: 'Vergeet vooral de soldaten niet!' De jonge roept terug: 'Laat dat maar aan mij over!'; maar bij zichzelf voegt hij daaraan toe: 'Dan zijn jullie al uitgesorteerd!'
«« 181 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.