Lofrede van Jonaël.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 203 / 242 »»
[1] Na deze uitgebreide les zeggen beiden: 'Heer! Vergeef ons onze zonde! Want wij zien nu wel heel duidelijk dat het volk niet zozeer gefaald heeft, maar dat wij eigenlijk alleen gefaald hebben, en wij zullen nu met Uw genade en hulp alles zoveel mogelijk weer in orde maken!
[2] Pas nu dringt het tot ons door wat de echte geest van Uw heilige leer is, en wij zullen deze ook met zo veel mogelijk ijver onder het volk verbreiden! Er zijn er echter nu veel naar de heidenen gegaan; we weten nauwelijks hoe we die weer terug moeten halen! Wat kunnen we daaraan doen?'
[3] Ik zeg: 'Doe met hen wat Ik met de heidenen doe, en tesamen met de heidenen zullen ze jullie leerlingen zijn.
[4] Zie, dit huis is ook heidens en was al geruime tijd overgegaan tot de Griekse wereldbeschouwing, en nu heeft het zich, meer dan enig ander Joods huis, aan Mijn kant geschaard! Als jullie het ook zo aanpakken dan zullen zich weldra meer heidenen dan Joden bij je voegen!
[5] Want wie een lege maag heeft zal gretiger toehappen dan iemand met een volle maag, vooral als de maag daarbij nog helemaal bedorven is, zoals die van de Farizeeën en schriftgeleerden!'
[6] Dan zeggen de beiden: 'Wat moeten we dan met diegenen doen, die Uw naam vervloekt hebben terwille van hun bezit dat anders van hen afgenomen zou worden?'
[7] Ik zeg: 'Beur de gevallenen op en breng hen op de goede weg en leid hen, opdat ze hun zonde inzien en er berouw over hebben! Dat is jullie taak!
[8] Ik ben niet gekomen om deze wereld te oordelen en te gronde te richten, maar om het verlorene te zoeken en het gevallene weer op te richten! Als dit nu duidelijk is voor jullie, ga dan heen en gedraag je zo!'
[9] Na deze woorden bogen beiden heel diep voor Mij en vroegen Mij of ze nog een paar dagen bij Mij mochten blijven.
[10] En Ik stond hen dat toe en zei: 'Toen Ik jullie daarnet zei, dat je meteen weer naar huis moest gaan, doelde Ik meer op de bereidwilligheid van jullie hart en haar begrip, dan op de wens dat jullie nu op dit ogenblik direkt hiervandaan naar Sichar zouden gaan; en dus kunnen jullie best die paar dagen die Ik hier nog bij Mijn vrienden zal doorbrengen, hier blijven.'
[11] Zeer voldaan over Mijn antwoord zeggen de beiden Mij dank en geven Mij eer, en Jonaël zegt in een diep bewogen gemoedstoestand: 'O aarde! Verouderde akker van onkruid, dorens en distels! Donker levensgraf, oude moeder van zonde en dood! Ben je wel waard dat de Heer, je God en Schepper, je met Zijn heilige voeten betreedt, je verpeste lucht inademt en je slechte vruchten eet?!
[12] Wij mensen, de dieren en de planten hebben geen waarde genoeg om door Hem ook maar bekeken te worden! Het is allemaal zuiver eindeloze genade en ontferming!
[13] Laat alles zich daarom verheffen en Hem altijd loven en prijzen!
[14] En sterren daarboven aan de hoge hemel, bedek je onheilige gezicht; want het is God, jullie schepper, waarop je vanaf jullie hoogte trots neerkijkt!
[15] O aarde, wat heb je bereikt?! Welke naam zul je krijgen -niet terwille van je zelf, maar door Hem die jij, zeer onwaardige, nu draagt?!
[16] Oh, hoe meer ik er over nadenk wie Degene is, Die hier bij zijn uitverkorenen verblijft, des te minder ruimte vind ik in mijn borst! Hoe zal die beperkte ruimte Hem in zich op kunnen nemen, waarvoor alle hemelen en engelen te klein zijn!?
[17] O heiligste tijd der tijden op deze aarde, waar Hij nu woont Die aan de zon en de maan het licht gaf en Die hen heeft voorgeschreven om de lange weg van Zijn liefde en wijsheid te volgen, en aan de aarde de tijd en dag en nacht te geven!
[18] Laat alles daarom de Heer der heerlijkheid uit alle hemelen loven; want geheel alleen aan Hem behoort alle prijs, alle eer, alle lof en alle liefde van de eeuwige oneindigheid!'
[19] De leerlingen, die deze uitroepen aanhoren, zeggen: 'Heer, hoort U niet hoe Jonaël U looft en prijst alsof de geest van David in hem gevaren is?!'
[20] Ik antwoord: 'Ik hoor zijn lof en dat bevalt Mij heel goed; maar van jullie heb Ik die nog nooit gekregen. Het zou jullie ook zeker geen kwaad doen als je eens goed bij jezelf overdacht, wie Degene is, Die nu met je spreekt! -Maar laten we nu wat gaan rusten, want het midden van de nacht is allang voorbij!'
[21] Na die woorden wordt het al gauw stil op de heuvel, en de meesten vallen in slaap; slechts Jonaël en Jaïruth verdiepen zich in allerlei beschouwingen en loven Mij in stilte.
«« 203 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.