Sichar. Johannes, de genezen verlamde man.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 73 / 242 »»
[1] Op dit moment bereiken we de stad, op een punt vlak bij het huis van Irhaël, dat nu ook het huis van Joram is. Jaïruth en de overste met zijn vrouwen de twee onderkommandanten raken niet uitgekeken op de nieuwe schoonheid van het huis, en de genezen jichtlijder is ook uitermate verbaasd en roept tenslotte luidkeels: 'Dat is alleen bij God mogelijk! Ik heb als jongen vaak tussen de merendeels vervallen muren van dit slot of huis, dat Jacob voor zijn zoon Jozef liet bouwen, uit baldadigheid hagedissen gevangen; en nu staat het er zo volmaakt bij, dat Jacob het eertijds niet volmaakter had kunnen bouwen! O, dat kan geen menselijke macht in één nacht tot stand brengen! Ik weet nu echt wel waar ik aan toe ben, en ik weet ook wat ik doen zal! Mijn naam is Johannes; onthoudt die naam!
[2] (Hij is dezelfde Johannes, die later eens door Mijn apostelen, toen Ik ze in het tweede jaar uitzond om het volk te leren, bedreigd werd, omdat hij ook in Mijn naam mensen genas en boze geesten uitdreef, zonder dat hij daarvoor van Mij een uitdrukkelijke opdracht had) (Mark. 9,38-40).
[3] Jonaël zegt: 'Vriend, jouw wil, je gedachten en je woorden zijn goed, maar één ding ontbreekt je nog, en dat is een zuiver inzicht in de goddelijke wil! Kom daarvoor morgen eens naar mij toe, of blijf nu meteen hier, en ik zal je nadere uitleg geven over de wil van God de Heer! Daarna kun je pas al je goede plannen op de juiste manier aanpakken'.
[4] De genezene zegt: 'God de Heer moge je daarvoor verlichten! Ik zal doen, wat je mij zult aanraden; want ik zie, dat je een echte vriend van deze grote profeet bent en daarom zul je ook goed weten wat Hij wil. Deze profeet is echter meer dan alle anderen, en ik geloof, dat juist Hij degene is van Wie David zong en profeteerde:
[5] 'De aarde is des Heren en wat daarin is, en de aardbodem met wat daarop woont; want Hij heeft haar gegrondvest in de zeeën en gevestigd aan de wateren. Wie wil op de berg des Heren gaan, en wie zal op Zijn heilige plaats staan? Die onschuldige handen heeft en een rein hart, en niet houdt van ijdel gepraat en niet valselijk zweert, die zal zegen van de Heer ontvangen en gerechtigheid van de God zijns heils. Het geslacht, dat naar Hem vraagt, zoekt jouw aangezicht, Jacob!
[6] Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de koning der eer binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer sterk en machtig, de Heer machtig in de strijd. Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de koning der eer binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer Zebaoth; Hij is de Koning der eer'.(Psalm 24)
[7] En ik, Johannes, die door Hem werd genezen, verklaar hier aan iedereen, dat Deze in levenden lijve dezelfde koning der eer is, waarvan David zo gezongen en voorspeld heeft! Hem zij daarvoor alle eer in eeuwigheid!'
[8] Jonaël zegt: 'Vriend, je bent op de goede weg! Maar, onder ons gesproken, dit is nog niet het goede ogenblik om daar onze mond over open te doen. Maar pas als Hij, zoals Hij Zelf gezegd heeft, hier vandaan misschien naar Galiléa gaat, zullen we beginnen het volk over Hem te leren, en als Hij dan binnen niet al te lange tijd weer bij ons komt, dan zal Hij onze poorten behoorlijk wijd en de wereldse deuren behoorlijk hoog vinden voor Zijn intocht, d.w.z. onze harten zullen zo ruim mogelijk zijn om Hem op te nemen en onze liefde tot Hem zal tot boven de sterren verhoogd zijn; want onze harten zijn de poort, die verbreed moet worden en de ware liefde tot Hem is de deur, die boven alles verhoogd moet worden!'
[9] Op dit moment ga Ik bij hen staan, leg Mijn handen op hun schouders en zeg: 'Zo is het goed, Mijn beste vrienden! Waar jullie zo in Mijn naam bij elkaar zult zijn, daar zal Ik, weliswaar niet zichtbaar, maar dan toch jullie zo krachtig mogelijk versterkend, in jullie midden zijn! Nu hoor Ik echter lawaai in de straten van de stad; wees daarom allemaal kalm! We zullen zien, met welke geest de gemoederen bezield zijn endoor wie ze geleid worden!
[10] Jaïruth komt meteen naar Mij toe en zegt: 'Heer, dat is een dreigend lawaai en kondigt niets goeds aan! Als U wilt, laat ik meteen twee legioenen hierheen ontbieden, en de rust zal dadelijk hersteld zijn!'
[11] Ik zeg: 'Zeg maar niets! Als het nodig is, dan heb Ik de juiste bewaking hier al bij de hand; jij zelf kunt je beter in het huis terugtrekken, zodat niemand je ziet en herkent. Want in deze stad heerst nu geen goede geest onder de wereldse mensen, en ze zouden later veel schade kunnen aanrichten aan je bezittingen!'
[12] Jaïruth zegt: 'Ik heb die twee jongemannen nog; die zullen mijn bezittingen wel beschermen!'
[13] Ik zeg: 'Dat doet er niet toe, laat die zaak nu maar even rusten; want als Ik menselijke hulp nodig zou hebben, dan vroeg Ik dat wel aan de overste, die hier ook is! Maar Ik heb die hulp niet nodig, wees daarom rustig en houd er over op! Jaïruth legt zich daarbij neer en gaat het huis van Irhaël binnen.
«« 73 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.