Het Kindje stelt vragen over de visvangst van die morgen. Het Kindje dat op vis belust is, wordt door Jozef terechtgewezen en dient hem van repliek: Ik voel Mij thuis, overal waar men Mij liefheeft. Rijke vangst op aanwijzingen van het Kindje

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 249 / 302 »»
[1] Toen na ongeveer drie uren Jo­natha met Jozef en met zijn goud­ en zilvervangst terugkeerde, was te zijnen huize iedereen al op de been; men stond naar de nog he­vig rokende stad te kijken.
[2] Alleen het Kind je liep met Jacob de binnenlopende Jozef en Jonatha tegemoet.
[3] Toen die twee nu op het strand stapten, groette en kuste Het hen beiden en vroeg toen aan Jonatha of hij een goede vangst gehad had.
[4] Jonatha, die het Kindje met evenveel liefde omhelsde, zei ech­ter:
[5] 'O, leven-van-me, liefde­van-me, met het vissen ging het vandaag volgens een bijzondere, een speciale beschikking.
[6] Ongetwijfeld door Uw al­machtige hulp, heb Ik vandaag een gestrand Romeins schip kun­nen redden, waarop een voor Cy­renius bestemde gezant voer.
[7] Bij die gelegenheid zijn er dan flink wat goud­ en zilvervissen in mijn net gevallen, reden voor mij om voor de rest van de dag het vissen maar op te geven.
[8] Het Kindje antwoordde: 'Dat is allemaal mooi en goed,
[9] maar, omdat Ik Mij vandaag al op verse vis verheugd had, had Ik maar liever gezien, dat je in plaats van je goud­ en zilvervissen echte vis had meegebracht!'
[10] Jonatha zei: 'Maar, mijn leven, dat maakt helemaal niets uit! U moet namelijk weten, dat er langs de kustlijn een groot aantal bunnen hangen, die vol zitten met prima vis en waar we best een stuk of wat verse vissen uit kunnen ne­men!'
[11] Nu lachte het Kindje weer en zei: ' Als dat zo zit, dan mag je voor Mijn part je goud­ en zilver­vissen best zelf houden!
[12] Maar, Ik heb al flink trek; hoelang moet het nog duren voor er een vis is klaargemaakt?'
[13] Jonatha antwoordde: 'O, niet lang, Mijn leven, over een half uurtje zijn we zeker aan ta­fel!'
[14] Maar nu merkte Jozef op: Jij bent me een echte bedelaar!
[15] Je weet toch, dat we hier niet thuis zijn; dan moeten we ook niet doen alsof we wel thuis wa­ren!
[16] Heb dus maar een beetje geduld; er zal best wat te eten ko­men; dit gebedel past niet in het huis van een ander!'
[17] Maar het Kindje sprak: 'Wat wilt u Mij nu vertellen? Ik ben overal thuis, waar men Mij liefheeft!
[18] En waar Ik dus thuis ben, daar mag Ik toch zeker ook wel zeggen wat Ik graag wil!
[19] Maar opdat Jonatha zijn bunnen niet behoeft leeg te ma­ken zonder schadeloosstelling,
[20] Iaat hem een net in zee uit­werpen, dan zal hij voor ons allen onmiddellijk een toereikende vangst doen! Jonatha, dóe dat!'
[21] Jonatha wierp nu metter­daad een groot net uit in zee en ving daarbij een onwaarschijnlijk groot aantal van de fijnste vissen.
[22] En nu zei het Kindje tegen Jozef: 'Kijk, als dit in Mijn ver­mogen ligt, dan mag Ik Jonatha toch zeker wel om een goede vis vragen?!' ...Jozef werd hier stil en verlegen van; maar Jonatha was van pure dankbaarheid hele­maal in de war.
«« 249 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.