Geestelijke adel van Maria en Jezus' waarderende woorden. Toelichtende uiteenzetting van de Heer over barmhartigheid en over liefde jegens vijanden

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 255 / 302 »»
[1] Toen Maria de kleren terugzag, was ze wel blij, maar tegelijk voelde ze medelijden met dege­nen, die die kleren hadden terug­gebracht.
[2] Ze dacht namelijk: 'Deze lieden hebben vast van het goud niets te pakken kunnen krijgen, en daarom hebben ze uit nood die ellendige kledingstukken maar voor lief genomen.
[3] Nu zullen ze wel extra in nood verkeren.
[4] O, waren ze nog maar hier, wat zou ik hun die kleding dan graag geschonken hebben, of ten­minste zoveel geld, dat zij zich daarvan kleding zouden kunnen kopen!'
[5] op dit moment ging het Kindje naar Zijn moeder toe, en zei:
[6] 'Moedertje lief, wat ben je vandaag mooi! ...Als je zou we­ten, hoe mooi je bent, dan zou je er nog ijdel van kunnen worden!'
[7] Maria moest glimlachen, en ze zei tegen haar vleiende Kindje:
[8] 'O jij toch, Lieverdje van me, ben ik dan niet alle dagen even mooi?'
[9] En het Kindje sprak: 'Ja, ja, je bent altijd wel heel mooi, maar toch ben je soms nóg iets mooier .
[10] Vandaag bijvoorbeeld ben je wel heel uitzonderlijk mooi! ... Echt, je bent omringd door wel duizend aartsengelen en ieder van hen wil zo dicht mogelijk bij je zijn. .."
[11] Maar Maria begreep niet wat het Kindje zei; ze keek in het rond om te zien of ze hier of daar misschien een aartsengel zou kunnen ontdekken.
[12] Maar ze zag niets anders dan wat er in de kamer aanwezig was, en daarom vroeg ze aan het Kindje:
[13] 'Zo, en waar zijn dan wel die duizend aartsengelen!? Ik kan er niet een ontdekken!'
[14] Het Kindje zei toen: ' Je mag er ook geen zien, anders zou je wel eens ijdel kunnen worden!
[15] Maar je bent zo mooi voor alle engelen in de hemel, doordat je in je hart een barmhartigheid koestert, zó groot, dat die bijna zo groot is als de Mijne.
[16] Want weet je, menselijk gezien is het ook juist en terecht ­en ook aan Gode welgevallig -om zijn vijanden hun misdaden te doen boeten; zo moet het trou­wens op aarde altijd blijven,
[17] maar zijn vijanden hun schuld van ganser harte te verge­ven en hun dan bovendien nog wel te doen en te zegenen: dat is zuiver goddelijk!
[18] Alleen kracht van de goddelijke liefde kan dat bewerkstelligen;
[19] de menselijke is daar name­lijk te zwak voor!
[20] En omdat je nu zoëven ge­daan hebt zoals God doet, daar­om ben je nu zo mooi; want God is de allerhoogste schoonheid, zoals Hij ook de allerhoogste liefde is!
[21] Maar nu moet je ook doen wat je hart je ingeeft, dan zal Mijn rijk der liefde je als een koninkrijk toevallen, en je zult daar dan voor eeuwig koningin zijn!'
[22] Dadelijk stuurde Maria nu Jonatha achter de dieven aan om ze terug te halen. Zij bedeelde hen allen rijkelijk met het geld dat Jonatha immers zowel aan haar als aan Jozef had geschon­ken.
«« 255 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.