Idyllische avondlijke scène op het dakterras van Salome. De kleine karavaan door Cornelius ontdekt

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 259 / 302 »»
[1] Maar waar in Nazareth vestigde Jozef zich nu? Waar steeg hij af? Waar ging hij binnen?
[2] In de eerste hoofdstukken, waarin van Jozefs vertrek van Bethlehem naar Egypte sprake was, is verteld, hoe Jozef de rijke Salome te Bethlehem had ge­vraagd om de pacht van zijn hoeve bij Nazareth voor hem te verlen­gen.
[3] Heeft Salome dat gedaan? Ja, dat had zij gedaan; maar zij deed niet slechts wat Jozef wilde, maar zij heeft die pachthoeve zelfs aangekocht, en wel met een twee­ledige bedoeling:
[4] ten eerste om, ingeval Jozef, of een van diens kinderen ooit zou terugkeren, die dan in het vrije bezit daarvan te stellen,
[5] of anders deze voor haar zo heilige hoeve als een aandenken aan de Heilige Familie zelf te be­houden.
[6] Zij hield deze hof namelijk voor een zo voornaam heiligdom, dat zij zichzelf niet waardig achtte daarin te gaan wonen of nog min­der er huurders in te nemen.
[7] Maar om niettemin in de na­bijheid van deze bezitting te kun­nen leven, kocht zij er een belen­dende akker bij, waarop zij een aardig huisje liet bouwen, waarin zij zelf met haar bedienden ging wonen, en waar zij ook meerma­len door Cornelius werd bezocht.
[8] Nu wilde het toeval dat Cor­nelius op de terugtocht van een dienstreis Salome een bezoek bracht, juist op de dag dat Jozef in Nazareth terugkeerde!
[9] Het was een heerlijke avond met volle maan, en er was geen wolkje aan de lucht.
[10] Omdat het zo'n mooie avond was begaf Salome zich met Cornelius op het dakterras van haar mooie huisje, dat vrij dicht aan de hoofdweg was gelegen, en dat, op een afstand van ongeveer 140 meter in oostelijke richting, uitzicht bood op Jozefs hof.
[11] Herhaaldelijk wierpen zij beiden een blik op de voormalige woning van de Heilige Familie, en Cornelius zei dikwijls:
[12] 'Salome, ik zie die ver­schijning in Bethlehem nog steeds levendig voor me, als in een ver­rukkelijke uiterst verheven droom, en deze hof herinnert mij daar voortdurend aan.
[13] Maar, die verschijning te Bethlehem was tegelijk van een zo wonderlijke grootsheid, dat ik er steeds minder van begrijp naarge­lang ik er meer over nadenk.
[14] En Salome zei dan op haar beurt: ' Ja vriend Cornelius, ook ik kan maar niet begrijpen dat ik bij de grootte van deze gebeurtenis­sen zelf nog in leven kon blijven!
[15] En dan is er tussen jou en mij ook nog dit verschil, dat ik, zonder er iets tegen te kunnen doen, voortdurend dat Kind in mijn hart moet aanbidden! ...,
[16] terwijl jij die hele geschie­denis alleen maar kunt zien als een buitengewoon verheven gebeur­tenis.
[17] Ik heb dan ook al vaker het idee gehad dat als die familie hier ooit nog eens zou terugkeren, ik het van pure zaligheid zou bester­ven!
[18] Stel toch eens, dat zij daar tegenover mij zouden wonen, in die hof. ..mijn God, wat voor gevoelens zou dat in mij losma­ken!
[19] Werkelijk voor mij zou dat dan op dit dakterras de hemel der hemelen betekenen. ,
[20] En Cornelius zei: ' Ja, je hebt gelijk, ook voor mij zou dat een ideaal zijn!
[21] Maar, stel nu eens het ge­val, dat die allerverhevenste go­denfamilie hierheen zou komen, en wij hen uit de verte reeds zou­den herkennen, wat zouden we dan nu moeten doen?'
[22] Salome sprak: '0 zeg dat niet vriend; ik zou sterven van ge­luk!,
[23] Terwijl die twee zich op de­ze, Gode welgevallige wijze daar op dat dakterras bezighielden, het was inmiddels al tamelijk laat ge­worden,
[24] bemerkte Cornelius op een afstand van zo'n vierhonderd me­ter een stel reizigers -je zou het een kleine karavaan kunnen noe­men­ en zei tegen Salome:
[25] 'Kijk daar eens, zo laat op de avond nog, een groep trekken­de reizigers. Zouden het Grieken zijn, of joden misschien?
[26] Salome, wat zou jij nu doen als dat nu eens die heilige familie zou zijn?'
[27] Salome schrok van die vraag en zei: 'Ik smeek je: spreek niet steeds over dat onderwerp; je moet in mij niet alsmaar wensen oproepen, die toch niet kunnen worden vervuld!
[28] Wat zou jijzelf wel doen op zo'n toppunt van zaligheid?'
[29] Cornelius antwoordde: 'Nu, eerlijk gezegd zou ik er dan ook slecht aan toe zijn! Maar kijk eens, de karavaan houdt stil en ik zie een van hun mensen regelrecht op ons afkomen! Kom, laten we gaan kijken wie dat is!'
[30] Ze gingen die man dus te­gemoet. Nu was die man een van Jozefs zonen, die met een kruik naar hun huis toekwam om water te vragen.
[31] Zij herkenden hem echter beiden niet; dat wilde de Heer na­melijk zo omwille van hun welzijn.
«« 259 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.