Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op Hero­des. Voorspoedige zeereis naar Egypte. Jozef geeft zijn zegen aan de schippers als loon

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 41 / 302 »»
[1] Jozef antwoordde Cyrenius: 'Beste vriend, dit is een goed en edel voorstel, maar het lijkt mij voor U nauwelijks uitvoerbaar.
[2] Immers deze nacht nog zul­len hier brieven van Herodes voor U bezorgd worden. Daarin zult U worden opgeroepen om alle jon­getjes van een en van twee jaren oud, die hier langs de kust maar te vinden zijn, naar Bethlehem te zenden, opdat Herodes ze kan doden.
[3] Tegen Herodes kunt U zich natuurlijk wel verzetten, maar voor Uw broeder te Bethlehem is dat helaas niet mogelijk! Die is wel genoodzaakt om -als hij zich niet wil blootstellen aan een beet van deze giftigste aller slangen ­dit politieke spel mee te spelen.
[4] Geloof me, terwijl wij hier nu samen zijn, wordt er in Bethle­hem gemoord, en verscheurt een honderdtal moeders haar kleren in wanhoop om dit allerwreedste verlies van haar kinderen.
[5] bit speelt zich allemaal af om dit ene Kind van wie de Wijzen uit Perzië voorzegden dat Het een Koning der joden zal zijn!
[6] Herodes dacht dat het ging om een wereldse koning; die wilde hij doden, omdat hij de heer­schappij over Judea erfelijk voor zich opeist, en omdat hij bang is, dat die hem zou kunnen worden ontnomen. .., terwijl dit Kind toch op de wereld gekomen is om het menselijk ras van de eeuwige dood te verlossen!'
[7] Toen Cyrenius dit hoorde, sprong hij op van woede tegen Herodes en hij zei tegen Jozef:
[8] 'Luister, man Gods, het zal dit monster niet gelukken mij als zijn werktuig te misbruiken! Van­daag nog zullen wij met jullie ver­trekken, en op mijn schip, dat dertig riemen telt, zullen jullie een goede slaapgelegenheid vinden.
[9] Mijn meest vertrouwde en onder ede staande bedienden, die hun trouw bij aIle goden hebben gezworen, zal ik voorts instructies geven, wat zij moeten doen met boodschappers, die hier eventueel met boodschappen voor mij kun­nen aankomen.
[10] U moet namelijk weten, dat die boden, volgens onze ge­heime wetgeving, zolang in verze­kerde bewaring moeten worden gehouden, tot ik hier terugkom!
[11] Maar hun brieven zullen hun worden afgenomen, en die zullen mij, buiten weten van die boden om, worden nagezonden, zodat ik van de inhoud kan ken­nisnemen.
[12] Nu al weet ik, wat de in­houd van die brieven zal zijn, en ook weet ik al, hoelang ik weg zal blijven. Eventueel nagezonden boden moeten dan ook maar in de wachttoren worden afgezonderd, net zolang tot ik terugkom!
[13] Laat Uw gezin zich dus reisvaardig maken, dan kunnen we ons dadelijk op het veilige schip inschepen. ,
[14] Jozef was hiermee zeer te­vreden, en binnen het uur waren allen voortreffelijk op het schip ondergebracht. Zelfs Jozefs pak­ezels werden behoorlijk gestald. Dank zij de noordenwind hadden ze een vlotte afvaart.
[15] Zeven dagen duurde de tocht, en alle zeelui bezwoeren dat ze op deze wateren nooit eerder in dit jaargetij zo, zonder ook maar de kleinste moeilijkheid, hadden geroeid!
[16] En ze hielden dit voor dit jaargetijde voor des te verwon­derlijker, omdat Neptunus, naar hun geloof hen leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig te keer placht te doen gaan, daar hij op de bodem van de zee zijn scheppin­gen ordende, en daar met zijn ge­trouwen beraadslaagde.
[17] Tot die zeer verwonderde zeelui zei Cyrenius: 'Twee soorten van domheden zijn er: de ene is een vrijwillige, de andere is een verplichte!
[18] Als jullie geestelijk vrij zouden zijn, dan zou tegen die domheid iets gedaan kunnen wor­den; maar jullie domheid is jullie voorgeschreven, en er staan sanc­ties op. Daarom is daar niets tegen te doen!
[19] Denken jullie dus maar dat Neptunus zijn drietand even kwijt is, en hij zich niet wilde verstouten om ons met zijn geschubde (blote) hand te straffen voor de "mis­daad" die we tegenover hem heb­ben begaan!'
[20] Jozefvroeg Cyrenius nu: 'Is het niet gebruikelijk dat de zeelui beloond worden? Laat mij dan alstublieft mogen doen wat ge­bruikelijk is, zodat ze geen kwaad over ons kunnen spreken.
[21] Cyrenius zei echter: 'Neen, Iaat dat nu maar. Deze kerels staan onder mijn bevel, en ze hebben hun soldij. Verder mag U zich nergens druk over maken.'
[22] Maar Jozef wierp tegen: 'Dat kan wel zijn, maar zij zijn toch ook mensen, zoals wij, laten we hen dus ook als mensen bejegenen.
[23] Laat het zijn dat hun dom­heid een opgelegde domheid is; laten zij zich daaraan desnoods lij­felijk wijden. .., maar Iaat mijn gave hun geesten vrij mogen maken!
[24] Laat hen dus aantreden, dan kan ik hen zegenen, zodat zij in hun harten gewaar mogen wor­den, dat ook voor hen de zon van genade en verlossing is opgegaan. ,
[25] Cyrenius riep nu de zeelui bijeen, waarna Jozef de volgende woorden tot hen sprak:
[26] 'Luistert, gij trouwe diena­ren van Rome, en van Uw Heer . Trouw en ijverig hebben jullie dit schip voortgestuwd. Die tocht was in mijn belang, dus komt jullie dan ook mijnentwege een goede beloning toe!
[27] Maar ik ben arm en bezit goud noch zilver. Wat ik wel heb, dat is de genade Gods in rijke ma­te, en wel van die God, die jullie de Onbekende noemen!
[28] Moge die grote God in jul­lie harten de genade storten, op­dat jullie geest zal ontwaken!'
[29] Door deze woorden kwam over allen een gevoel van grenze­loze zaligheid, zodat ze allen de Onbekende God begonnen te lo­ven en te prijzen!
[30] Cyrenius verwonderde zich hogelijk over deze zegenrijke uit­werking en liet terstond zichzelf ook door Jozef zegenen.
«« 41 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.