Uitleg van de kruiswoorden

Antonie Grossheim - Antonie Grossheim: De zeven woorden van Jezus Christus aan het kruis

«« 6 / 7 »»
[1] Door God is aan ieder mens de vrije wil gegeven om het goede of het kwade te doen en zich de zaligheid of daarentegen de verdoemenis te verwerven. Alleen God is alwetend en overziet het tijdsverloop van aeonen van jaren alsof het om één seconde ging. Daarom zag de Godheid al in het begin, bij de val van het eerste mensenpaar, welk onheil de zonde tot gevolg zou hebben en wat voor oorlogen, ziekten en ontelbaar veel andere vormen van kwaad daaruit in de loop der tijden voor de verre nakomelingen zouden ontstaan.
[2] Om de mensenkinderen toch in elk geval van de eeuwige dood te verlossen, restte de erbarmende liefde van de Godheid niets anders dan de banden van de eeuwige dood te verbreken door de menswording van het eeuwige woord en de dood van de Mensgewordene (Jezus). De tijdelijke vormen van kwaad zijn daardoor echter niet opgeheven. Want de zonde heeft onvermijdelijk straf tot gevolg. En – o, in wat voor een zee van zonden en ondeugden zijn de mensen intussen afgegleden!
[3] Toen Ik, de Verlosser, bloedend en stervend voor het mensengeslacht aan het kruis hing, toen sprak Ik, omdat ik de volle omvang van hun schuld en de gevolgen daarvan voorzag, die betekenisvolle zeven woorden, die Ik nu nogmaals tot hun heil aan de mensen zal uitleggen.
[4] Het eerste woord, dat Ik toen gesproken heb: "Heer, vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen" had niet zozeer betrekking op de blinde joden, maar veel meer op die nakomelingen, die na het aannemen van Mijn leer Mijn naam zouden dragen en in latere tijden voor Mij tempels zouden bouwen. Deze mensen hebben zich, ondanks Mijn leer die inhoudt dat Mijn rijk niet van deze wereld is, zo sterk aan de aardse materie gehecht, dat Mijn uitspraak die ik ooit deed tegenover de rijke zoon van de farizeeër: "Waarlijk, Ik zeg je, een kameel gaat eerder door het oog van de naald dan een dergelijke rijke naar het hemelrjk!" volledig op hen van toepassing is.
[5] Mijn leer spreekt over deemoed, zachtmoedigheid en verdraagzaamheid tegenover de zwakheden van de naaste. Maar owee, hoe weinig wordt deze leer nageleefd! Juist díe mensen, die Mijn leerlingen zouden moeten zijn en Mijn naam dragen, zijn tegenwoordig vol haat tegenover hun aan menselijke zwakheden ten prooi gevallen broeders.
[6] Ik vroeg toch, of alle mensen elkaar als goede broeders en zusters wilden helpen - maar hoe weinig wordt daaraan gehoor gegeven! Moord, roof, twist en doodslag vanwege het niet naleven van Mijn hemelse leer zijn maar al te duidelijk zichtbaar en voeren zelfs de betere mensen in eigenzinnige en heerszuchtige ongehoorzaamheid al in meerdere of mindere mate ten verderve.
[7] Het tweede woord luidde: "Mij dorst!" 0, zeker dorstte Ik daar en dorst Ik nog steeds naar zovele zielen, die in hun waan tegronde gaan en die hun heil slechts zoeken in hun wereldse genoegens en zich noch om een God, noch om een eeuwigheid bekommeren.
[8] Maar wee, wee zulke wereldse mensen! Er zal een verschrikkelijk gericht over hen worden uitgestort, omdat de maat van hun zonden meer dan vol is en hun nog slechts een korte tijd wordt gegund. En wanneer ook deze zonder resultaat verstrijkt, worden zij geschrapt uit het boek der levenden.
[9] Je vraagt Mij in je gedachten hoe het toch komt, dat Ik telkens dreig en toch geen tijdstip vaststel van Mijn tuchtiging? Daarop zeg ik jou en allen, die oren hebben om te horen: dat is nu juist, omdat Ik als jullie Vader en eeuwige Rechter elke ziel voldoende tijd en gelegenheid wil bieden om zich het eeuwig heil te verwerven, en opdat geen enkele ziel zich op de dag van het gericht zal kunnen verontschuldigen en als uitvlucht zou kunnen gebruiken, dat haar leven zou zijn verkort.
[10] Mijn derde woord was: "Mijn God, Mijn God, waarom heb Je Mij verlaten?" Deze uitroep hebben zelfs Mijn vrienden als menselijke zwakheid beschouwd. En zelfs zij vroegen zich daarbij af hoe het toch kwam dat Ik Mij vroeger voor God had uitgegeven en nu in Mijn doodsangsten tot God riep in de waan dat Hij Mij had verlaten.
[11] O, jullie kortzichtige stervelingen! Beseffen jullie dan niet, dat alleen de Geest in Mij God was, maar het omhulsel of het vlees daarentegen uit zwakke materie bestond en evenals jullie lichamen onderworpen moest zijn aan pijn en leed? Want welke verdienste zou het zijn geweest, als ik niet in dit (menselijk, zwak en onvolkomen) omhulsel de grote schuld van de mensen had weggenomen door de omstandigheid, dat de materie in Mij gehoorzaam moest zijn tot aan de dood aan het kruis ?
[12] Net als Ikzelf in Mijn derde woord zullen ooit op de grote Dag des Oordeels al diegenen roepen, die zich tijdens het leven nooit of heel weinig om Mij en Mijn woord hebben bekommerd. Maar als de tijd van de genade voorbij is, dan kan geen enkele uitroep om genade en barmhartigheid - hoe luid ook - meer helpen.
[13] Want kijk om je heen, en je zult gadeslaan hoe de wereld vorderingen maakt op het gebied van de wereldse wetenschappen, kunsten en nieuwe ontdekkingen, want de mensen onderzoeken de meest geheime krachten van de natuur, en Ik laat het toe dat al Mijn werken aan hen onderworpen zijn, omdat Ik immers alles prachtig en tot nut van Mijn kinderen heb geschapen. Alleen, voor welk doel worden al hun wetenschappen gebruikt? Toch maar alleen om zich te verrijken met wereldse schatten of om hun hoogmoed en hun overmoed bot te vieren. Daarbij vergeten de welgestelden helemaal hun arme broeders, die steeds dieper afglijden in allerlei nood en ellende en in hun geweeklaag om hulp en erbarming tot Mij roepen.
[14] Hoe zou Ik Mij dan niet ontfermen over Mijn arme kinderen en hen niet redden uit hun zware juk van geestelijke en lichamelijke slavernij? En hoe zou Ik dan genade en barmhartigheid kunnen doen wedervaren aan hen, die zelf geen genade en barmhartigheid kennen?
[15] Het vierde woord: "Maria, zie jouw zoon. En zoon, zie jouw moeder" sprak Ik niet zozeer met het oog op Mijn moeder, omdat Ik immers wist dat Mijn leerlingen Mijn lichamelijke moeder niet zouden verlaten. Veeleer wilde Ik daardoor in zeker zin te kennen geven wat voor een liefde Ik in Mijn hart droeg voor Mijn kinderen. Ik wilde hen allen aanraden om zich toe te vertrouwen aan de erbarmende liefde van God, die symbolisch door de moederliefde wordt aangeduid. En onder de "zonen" worden dan ook eveneens alle mensenkinderen verstaan, die zich deze liefde waardig kunnen maken door de strikte naleving van Mijn leer.
[16] Alleen, waar treft men tegenwoordig onder de mensen de strikte naleving aan van Mijn zo eenvoudige en voor het heil van de ziel zo nuttige leer? Slechts weinigen van al Mijn kinderen volgen nog maar voor de helft Mijn wil op. De overigen zijn ófwel te zeer verstrikt geraakt in eigenwaan, óf ze worden door te veel wereldse zorgen omgeven om zich veel om Mijn woord te bekommeren. Daarom heeft Mijn goddelijke leer zich ontwikkeld tot bijna alleen nog maar een schijnleer of een traditioneel gebruik, en heeft daardoor de zonde de overhand over de mensen gekregen.
[17] Het is daarom de hoogste tijd om Mijn kinderen weer in alle ernst op de juiste weg terug te brengen. Maar dat gaat helaas niet meer met zachtaardige middelen, maar slechts met alle gestrengheid van het gericht. Want ook het spreekwoord zegt: "Wie niet horen wil, moet voelen". En daarom moet Ik, om de volkeren niet helemaal in hun mateloze verblinding te laten afglijden naar de eeuwige dood, een flinke straf over hen laten uitstorten.
[18] Ik waarschuwde en waarschuw altijd ieder mens afzonderlijk en complete volkeren in hun geheel door bestraffing met ziekten, het mislukken van hun wereldse speculaties, door oorlogen, duurte en wat dies meer zij. Ik liet en laat toe, dat mensen door hun eigenzinnigheid zichzelf en elkaar vaak de grootst mogelijke schade toebrengen. En desondanks is dat alles vaak tevergeefs! De mensen zoeken de oorzaken van al deze misstanden steeds ergens anders dan bij zichzelf en geven in hun zondige staat Mij, hun zachtmoedige en lankmoedige God, daarvan de schuld.
[19] O, jij verblind mensengeslacht! Hoe lang moet Ik jouw dwaze doen en laten nog aanzien? Denk je soms in je ijdele waan, dat je Mij, jouw Heer en God, kunt trotseren? - Wee jou, in tijden van nood zul je je handen tevergeefs tot Mij opheffen om hulp. Als de tijd van de genade voorbij is, dan zal ik Mijn oren sluiten voor jouw geroep en doof zijn voor jouw smeekbeden. Want jullie weten, dat het niet voldoende is om "Heer, Heer!" te roepen, maar dat het erop aan komt om altijd rechtvaardig Mijn wegen te bewandelen die Ik jullie heb gewezen, als jullie Mijn genade deelachtig willen worden.
[20] Nu komen wij tot de uitleg van het vijfde woord, dat Ik aan het kruis heb gesproken. Deze troostwoorden "heden nog zul je bij Mij in het paradijs zijn", sprak Ik tot Dismas, die ter rechter zijde van Mij aan het kruis hing. Deze woorden golden echter niet alleen hem, maar alle mensen, die Mijn leer aannemen en ernaar leven. Waarom Ik Dismas echter alleen het paradijs en niet de hemel heb beloofd, heb Ik al aan het begin van dit boekje duidelijk gemaakt. Spoedig zal de tijd aanbreken, waarin weinigen zich nog slechts het paradijs zullen verwerven, omdat het door Mij wordt toegelaten dat de mensen alles, wat in hun vrije wil besloten ligt, kunnen doen; voordat de grote tijd van Mijn gericht aanbreekt, wordt zelfs aan boze geesten de vrijheid gegeven zich tot hun ommekeer en terugkeer tot het oerlicht te wenden (waarbij echter ook aan Mijn goede engelen de opdracht wordt gegeven om Mijn kinderen te beschermen en hen voor de valstrikken van de satan te bewaren). Dan zal het woord in vervulling gaan: "Er zal een tijd komen, waarin, als het zou zijn toegelaten, zelfs de vromen afvallig zouden worden."
[21] Wat voor een tijd zal dat dan zijn, zullen jullie vragen? En Ik zeg jullie: het is beslist een tijd van hoogmoed, arrogantie, gierigheid, ontucht en hoererij in allerlei vormen, die alle volkeren in zijn greep houdt en hen steeds dieper doet wegzinken in hun poel van zonden, waaruit zonder Mijn hulp voor eeuwig op geen terugkeer meer te hopen valt.
[22] Met Mijn aan het kruis uitgesproken zesde woord: "Vader, in Jouw handen beveel ik Mijn Geest!" wilde Ik in zekere zin alle mensenkinderen het mooie voorbeeld geven dat de ziel tot haar oerbron terug moet keren en de mens zijn leven en handelen zo moet afstemmen, dat hij aan het eind van zijn aardse levensloop zijn ziel met vreugde en onder lofprijzingen aan zijn hemelse Vader kan toevertrouwen.
[23] Toen sprak Ik Mijn laatste woord: "Het is volbracht!" - Ja, het was volbracht, het grote werk van de verlossing! Maar wat baatte het vele duizenden zielen, die weliswaar ook door Mijn dood en Mijn middelaarschap van de erfzonde werden verlost (maar Mij in de geest en in hun daden niet navolgden)? De hemel was voor hen geopend, maar door hun zondige, liefdeloze natuur en hun onboetvaardige levenswandel trokken zij weer opnieuw de eeuwige verdoemenis naar zich toe!
[24] Mensenkinderen, als Mijn eerste en laatste woord zeg Ik jullie nog eens in de volle ernst van Mijn liefde:
[25] Doe boete. Keer in woord en daad tot jullie Heer en God terug. Hou op met jullie woeker en gedenk jullie arme broeders, die jullie tevergeefs om barmhartigheid smeken. Gedenk de weduwen en wezen. En spreek recht tegenover hen, die onmondig zijn!
[26] Want er staat geschreven: "Met de maat waarmee jullie meten, zal jullie wedergemeten worden!" Laat het lot van vorige geslachten een waarschuwing voor jullie zijn. Zolang zij God trouw bleven, waren zij groot en gelukkig; toen zij echter alleen op zichzelf begonnen te bouwen, keerde God de volkeren de rug toe en hele rijken werden van de aardbodem weggevaagd!
«« 6 / 7 »»