Emmanuëls woorden over Zijn komen bij de mensen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 138 / 187 »»
[1] En Emmanuël antwoordde Adam en daarmee ook al zijn kinderen en zei: "Zie Adam, nu heb je goed gesproken en dat wat je hebt gezegd, is de levende waarheid! Denk er aan dat Ik hedenmorgen bij je kwam en, zoals jij en jullie allen aan Adam's zijde weten, Mij uitgaf voor een stomme slaaf uit Lamechs diepte, die met Abels hulp is ontvlucht; indien in de geest van de waarheid en van alle liefde de zaak zich niet anders verhield, zou Ik dan nu niet een baarlijke leugenaar zijn, net als de worm van de aarde, die een vader en vorst van alle leugen en bedrog is?!
[2] Maar jij was, zoals je nu zelf getrouw bekende, blind, doof en zonder gevoelens; daarom ontwaarde je ook niets van de dingen die de eeuwige goddelijke ordening betreffen. Zie, indien Ik als Emmanuel bij je gekomen zou zijn, hoe zou het er dan nu met je leven voorstaan?!
[3] Daarom kwam Ik in naar jullie toe in de gedaante waarin jullie innerlijk zelf verkeerden, zodat je als koude Asmahaëllen, door Mij verwarmd, Abba Emmanuel hebt kunnen vinden!
[4] Wel was Ik gisteravond bij je en heb je een grote belofte gedaan. Je herkende Mij echter slechts als in een droom; want je hart was ingesloten door zand en droog gesteente. En de volgende morgen reeds bleef er in jou van Mij nauwelijks iets anders over dan de naakte, koude herinnering. Ik bereidde Henoch voor om jullie tot tolk te dienen. Doch je bewonderde slechts zijn woorden; maar je dode hart begreep deze niet. Weliswaar zocht je allemaal, maar toch wilde iedereen voor de ander een wijze leidsman zijn om hem aan te kunnen tonen wat voor een grote wijsheid er in ieders hart woont.
[5] Toen je nu 's morgens meende alles volledig te hebben begrepen, kwam Ik als een heldere ster naar je toe om je, terwijl Ik voor je in het stof kroop, erop te wijzen dat jullie harten ook zo diep in het zand begraven waren; maar de schitterende ster trok van de morgen naar de middag, van de middag naar de avond en van de avond hiernaartoe, - en in je hart hield je Mij heimelijk nog steeds voor een leugenaar en slechts weinigen waren bij machte de schitterende straal van de ster geheel te aanschouwen.
[6] Een tijger moest Mij voor jullie ogen dragen en daardoor jezelf aan je hart ontrukken!
[7] Zie hoe helder de ster oplichtte, en jullie waren niet in staat de zachte, klare stralen op te merken!
[8] In de streek van de zeven stenen, waarvan de toppen waterbeken over de aarde laten neerstromen, leerde de zachtaardigheid je de deemoed. Maar je was nog doof en blind en het oplichten van de ster was vergeefs.
[9] In de avond schoten er helderder stralen uit de ster. Het bliksemde en donderde geweldig en slechts weinige doden stonden op en bevrijdden zich uit de bedorven massa. Maar de gistingswarmte van het bedorven slijk werd door de overigen betreurd, zodat er een hevig getwist ontstond. En de ene wijsgerige opvatting sneed tegen de andere om de voorrang, waardoor nog velen niet in staat waren het schitterende licht van de ster te zien.
[10] De ster leidde je verder. Zijn macht verdreef jullie tijger bij je vandaan en deed jullie worm van hoogmoed, de oude slang, verstommen!
[11] Toen wreef je je ogen uit; want het licht van de ster was te fel voor je en de warmte van haar vuur te machtig, vandaar dat je Methusalah en Lamech, die de ster opnam, met een scheef oog aankeek.
[12] Eindelijk bereikten wij de stenen wand van jullie hart. Door de bliksem en de donder van de ster stortte deze in en je kwam en zag de grote verlatenheid in je innerlijke leven. Je riep het leven; daarvan liet zich maar weinig weer terugvinden. Ik zag jullie grote nood, ging heen, riep en bracht je het leven in grote hoeveelheden!
[13] Adam! En nog was de ster vreemd voor je; je noemde Mij nog steeds 'Asmahaël' - ondanks dat je zulke tekenen gezien had!
[14] Kijk nu en let op, dat je Mij nu een andere naam gaf: dit laatste teken zal het eerste worden en het eerste het laatste; en het zal je nakomelingen in de toekomst niet zo vergaan als jou, als Ik zal wederkomen!
[15] Waarlijk, degenen die aan donder en bliksem gewoon zijn, zullen uit ergernis de dood vinden als Ik dan tenslotte zal komen zoals Ik nu in de morgen kwam! Begrijp dat! - En doe nu allen wat Emmanuël Abba toekomt, amen; maar in jezelf, amen!"
«« 138 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.