De afvaart van de Meduhedieten

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 33 / 187 »»
[1] En zie, toen de nog overgebleven vijftig dagen verstreken waren, riep Meduhed, door Mij geïnspireerd, hen allen bijeen en hield een gloedvolle (8 juli 1840) rede tot hen, die als volgt luidde: "Mannen, vrienden en broeders met al jullie vrouwen, kinderen, knechten en meiden, die nu eveneens volgens de wil van boven onze lieve broeders en zusters zijn, kom allen hierheen tot mij en stel je om de kleine heuvel op volgens de bekende orde, zodat jullie goed de aan mij geopenbaarde nieuwe wil van de allerhoogste God kunnen vernemen!
[2] Want de Heer wil dat jullie al het gereedschap zullen verzamelen en daarvan moet je in iedere bak van iedere soort een gelijk aantal leggen op het stro dat jullie tot rustplaats gediend heeft. En als jullie dat gedaan hebben en de goed van loof voorziene takken met de nog overgebleven nagels op de hoeken bevestigd hebben, breng dan pas de verzamelde vruchten daarheen, genoeg voor de duur van minimaal dertig dagen en leg die voorzichtig onder de takken op vijgenbladeren! Laat de kamelen en de ezels achter als teken voor de Lamechieten, dat wij hier waren en ook ten teken dat wij al het dierlijke achterlieten en alleen het menselijke en dus ook het Goddelijke gered hebben. Leg om de gereedschappen kleine twijgen tot één voet hoogte en bedek die met jullie dekkleden en strooien mantels, en werp de dierenhuiden over het gereedschap. En als dit alles precies volgens het door mij verkondigde goddelijke voorschrift is gedaan, kom dan nog eenmaal bij deze heuvel naar mij toe, opdat ik jullie allen volgens de wil van boven verdere gedragsregels kan geven. Dan zullen wij gemeenschappelijk God danken en Hem plechtig prijzen voor Zijn onmetelijke en onbegrensde goedheid en barmhartigheid.
[3] Ga nu en doe vlug wat jullie door mij van boven is aangeraden, amen."
[4] En zie, toen bogen zij zich allemaal naar Meduhed, dankten in hun harten God voor deze aanwijzingen en gingen zeer bereidwillig en snel aan het opgedragen werk; en volgens jullie tijdrekening was alles na zeven dagen geheel in orde.
[5] En toen zij nu alles op de vereiste manier hadden voltooid, kwamen zij op het vrome verzoek van Meduhed weer tezamen bij de heuvel en dankten Mij aldaar voor zijn aangezicht voor de zo snel en gelukkig volbrachte arbeid.
[6] En toen Meduhed nu hun volbrachte arbeid had gezien en zag dat zij net als voorheen weer allemaal vrolijk en met een vroom hart om de heuvel verzameld waren, begon hij opnieuw een rede tot hen te houden en zei:
[7] "Mannen, vrienden en broeders, vrouwen en zusters, luister! Het is de wil van de Heer, onze grote, almachtige God, dat jullie steeds met zijn honderdentwintigen plaats zullen nemen in één bak en wel met veertig van het mannelijke en tachtig van het vrouwelijke geslacht en de kinderen moeten zitten of liggen op de huiden, die over de werktuigen gespreid zijn. Maar de vrouwen moeten op de twijgen en dekkleden en mantels gaan zitten; jullie mannen moeten om de vrouwen heen gaan staan, met jullie gezichten in de richting die de bakken nemen en waarheen de wind waait, en jullie zullen slechts eenmaal per dag eten en wel rondom het midden van de dag. Jullie moeten je behoefte, evenals de vrouwen en de kinderen op het achtereinde van de bak in het water doen; maar daarbij moet de een de ander vasthouden, opdat niemand in het water zal vallen. De mannen zullen verder gedurende de hele tijd niet slapen noch zitten en nog minder gaan liggen; want de Heer zal je ledematen sterk maken en je ogen open houden gedurende de tijd die wij volgens Zijn heilige wil op de golven van het grote water zullen doorbrengen. De vrouwen en de kinderen zullen niet zelf naar de vruchten grijpen, maar moeten deemoedig hun eten aan de mannen en vaders vragen, opdat wij één volk worden naar de wil en de eeuwige, almachtige ordening van God en wij Zijn welgevallen en uiteindelijk Zijn oneindige liefde en genade waardig mogen zijn, want wij willen en zullen ook niet één haar op ons hoofd aanraken zonder Zijn heilige wil!
[8] En als wij ons dan in de naam van de Heer allen in de bakken zullen bevinden, moet de oudste in iedere bak klaar staan om op een uit de hemel te geven teken, wat een krachtige bliksemstraal zal zijn, het touw door middel van een scherp mes meteen door te snijden; daarop zal er wind komen en de bakken zullen naar de open zee drijven en dat in het aangezicht van Tatahar en zijn moordlustige bende, die op het moment dat wij al zo'n duizend manslengten van de oever verwijderd zullen zijn, aan zullen komen.
[9] Dan zullen jullie zien dat zij stenen in het water slingeren; geen daarvan zal ons ooit meer bereiken. Want de rechterhand van God zal ons snel uit het zicht van de hyena's voeren en zal ons naar een groot, ver land leiden, dat dertig dagen en dertig nachten van het vaste land verwijderd is en zich bijna in het midden van het grote water bevindt en 'Ihypon' heet (dat is: 'een veilige tuin'). En dit land zal blijvend van ons zijn, zolang als volgens de wil van boven de wereld zal blijven bestaan. Wij zullen het van verre al daaraan herkennen, dat wij een hoge, door Gods liefde in vlammen gehulde, brandende berg, zullen aanschouwen.* (* De vulkaan Fujinojama, 3780 mt, op het eiland Hondo (Japan)) Er zal slechts één enkele toegang zijn en zelfs die zal ver landinwaarts tussen nog twee van die brandende, hoge bergen doorlopen; maar aan de kusten zal het voortdurend omspoeld worden door de krachtigste stormvloeden. En daarenboven zal het nog omgeven zijn door zeer hoge bergen, waarin geen tijgers noch hyena's of leeuwen, beren noch wolven of slangen wonen, maar die bergen zullen meer lijken op een tot in de hemel omhoog reikende muur, die door niemand gemakkelijk bestegen zal kunnen worden.
[10] Binnenin het land zullen echter grote, onoverzienbare vlakten zijn vol met de heerlijkste en zoetste vruchten en ook mooie, nuttige, tamme dieren, die ons hun melk zullen geven als een gezonde kost; en de grond zal smaken als honing en melk en zal zonder zand en stenen zijn en eetbaar als een goed brood. En luister, zo spreekt de Heer: op de gehele aarde is er nergens meer een land dat hiermee vergeleken zo voortreffelijk is; het is er noch te warm noch te koud, maar er heerst daar een eeuwige lente!
[11] Zo zullen de mensen die daar volgens de wil van God leven, nooit oud worden en hun sterven zal een zacht inslapen zijn; dan zullen er onzichtbare wezens komen, zo'n mens heimelijk weer tot leven wekken en hem naar God omhoog dragen. En er zal ook niet een stofje achterblijven, dat ooit aan de voeten van zo' n wederopgewekte gekleefd heeft!
[12] Maar wie ooit in zijn hart niet zal luisteren naar de wil van God, die zal ook sterven en zijn lichaam zal nimmer herrijzen. En er zullen aardwormen in zijn vlees komen en het geheel met haar, huid en beenderen verteren; zijn ziel en zijn geest worden dan weer duizenden jaren lang tot fundament van de bergen. Zij moet als vast lichaam dienstbaar zijn in het duistere bewustzijn van haar ellende en haar volkomen nietigheid, tot zij eindelijk weer volgens de genadige wil van boven in een of ander dier wordt opgenomen. Van daaruit moet zij zich dan weer trede voor trede ellendig, stom en zonder spraak door de hele dierenwereld heen werken om tenslotte weer eens de waardigheid van het menszijn te kunnen bereiken. Hierop moeten jullie goed letten; want je zult dan vele duizenden malen moeten sterven, eer je wederom tot het leven uit de liefde en de genade van God zult komen! Overdenk, wat de Heer jullie hier laat zeggen!
[13] Jullie zullen je vrouwen in de toekomst nooit eerder dan in je veertigste jaar beslapen en dan nooit vaker dan onder Gods zegen nodig is om een mens te verwekken. En niemand zal meer dan ten hoogste twee tot drie vrouwen hebben; want alles wat daar bovenuit zou gaan, zal je door God als een grote zonde aangerekend worden en je leven op aarde van korte duur en moeizame aard maken. Het zal jullie liefde tot God verzwakken en je tenslotte van alle wijsheid beroven, die slechts een toegift van God is aan diegene die zich precies aan Zijn geboden houdt.
[14] En tenslotte: net zo als hier zullen jullie daarginds ook niets als je eigendom beschouwen, maar als het eigendom van God; en degene die zou beweren en zeggen: 'Deze grashalm is van mij!', zal door God ogenblikkelijk met blindheid bestraft worden, zodat hij in de toekomst niet één vrucht meer van de grond zal kunnen oprapen, maar gedurende zijn leven zal moeten leren te bestaan van de liefde van God en van zijn broeders.
[15] De zondaren zullen net als het dier niets anders eten dan het gras van de aarde en het bittere loof van de schrale bomen; door de zonde hebben zij zich hiertoe verlaagd en zolang zij hun zonden niet zullen hebben geboet, moeten zij het niet wagen iets anders te eten, indien zij in leven willen blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de ontuchtigen en in de eerste plaats voor die jonge vrouwen die zich uit wellust herhaaldelijk zouden willen laten beslapen; want zo'n lichaam zal door de Heer met de pest bezocht worden en zij moet uitgestoten worden tot aan de uiterste grenzen van het grote land, waar niets dan gras en bladeren groeien. Tenslotte zegt de Heer, onze grote, almachtige God, dat jullie elkander lief moeten hebben en niemand moet ooit over een ander oordelen, maar de zwakkere moet naar de sterkere gaan, zodat die hem kan steunen en hem in het leven kan bijstaan; de wijste echter moet allen dienen en een raadgever voor zijn broeders zijn.
[16] Nu jullie de wil van God helder en duidelijk vernomen hebben, dank dan God vanuit je hart met mij en zeg: Heer, almachtige, grote God, wij danken U met het vuur van ons nog zwakke hart, maak het sterk, Gij grote, goede, sterke, eeuwige God, opdat wij eens Uw oneindige heiligheid waardiger kunnen danken dan in onze huidige oneindig zwakke toestand, en U kunnen loven en prijzen en wij daardoor eens, zoals U ons zo genadig beloofd hebt, het ook waard zullen zijn om ook maar in het geringste op Uw kinderen te lijken. Maar nu, o grote God, laat Uw wil geschieden en laat ons de bakken bestijgen en leid ons allen enkel volgens Uw welgevallen! Amen."
[17] En zie, toen zij dit korte gebed hadden geuit, verlieten zij met Meduhed de plek en beklommen met een blijmoedig hart de bakken.
[18] En zie, al wat Meduhed voorzegd had is precies uitgekomen. Met een grote voorhoede joegen de door de slang aangevoerde woedende hyena - en tijgerbendes van Lamech de arme Meduhedieten achterna; maar even snel dreef Ik de bakken met Mijn volkje van de oever weg, rustig en toch gezwind naar de kusten van het grote land dat door de grote wateren omspoeld wordt.
[19] Maar de Lamechieten liet Ik achtervolgen door een steeds toenemende vloed van de zee, die tot aan de bergen reikte, alwaar zij bij duizenden door hyena's, tijgers, leeuwen, beren en wolven en slangen aan stukken gescheurd en verorberd werden; want de groep achtervolgers bestond uit zevenduizend mannelijke en zevenduizend vrouwelijke koppen. En daarvan kwamen niet meer dan zeven Jonge mannen en zeven Jonge vrouwen naar Hanoch terug en vertelden daar wat er was gebeurd, en zij brachten de door de Meduhedieten achtergelaten dieren ongeschonden terug. Dat waren welgeteld vijfendertigduizend kamelen en evenveel ezels en zij droegen die aan Lamech over en vertelden hem alles wat zij hadden gezien, - hoe namelijk een felle bliksemstraal uit de wolkenloze hemel tussen hen en de vluchtelingen was gekomen en deze met grote snelheid over het grote, onmetelijk water droeg, dat zich daar aan het einde van de wereld bevond. Maar toen waren de wateren gaan stijgen en hadden hen daar tot hoog in het gebergte gedreven. En er hadden zich niet te overziene scharen van bekende verscheurende dieren op hen gestort, die allen verscheurd en opgevreten hadden, op hen na. Zijzelf waren alleen gered doordat zij tussen de grote menigte kamelen en ezels gevlucht waren. En Lamech zou er eens goed over na moeten denken wat daar gebeurd was; het kwam hen voor alsof er voorbij de sterren een grote Koning woonde en de mensen zouden het nooit moeten wagen met Hem de strijd aan te binden, zij zouden er beter aan doen Hem te aanbidden en Hem vanwege Zijn onbegrijpelijke macht te vereren, omdat zelfs de zee, de winden, de bliksems en alle verscheurende dieren Hem gehoorzaamden, - dat hadden zij met eigen ogen gezien en zij hadden een machtige stem gehoord die met donderende klank de dieren bevolen had en evenzo als een grote storm vanuit de hoogten van de sterren met de machtige elementen gesproken had.
[20] En zie, toen Lamech dat vernomen had, rees er woede op in zijn innerlijk en hij besloot zich op Mij te wreken. Dat was een gevolg daarvan, dat de slang zijn hart geheel in beslag had genomen. Daarom zei hij tegen de jonge mannen die teruggekomen waren: "Luister, jullie onschuldigen! Ik wil genoegdoening hebben van de Sterrenkoning en een duizendvoudige vergoeding voor de schade; ga op weg, omdat jullie weten waar Hij te spreken is en gelast Hem uit mijn naam te geven wat ik verlang! En als Hij weigert, zeg Hem dan dat Hij door mij vervloekt is, en al zou Hij nu nog zo groot en machtig zijn, dan wordt Hij door mij, zoals mijn volk door Zijn dieren, onder mijn hoongelach voor Zijn volk op aarde aan stukken gehakt en verscheurd. Want met al Zijn winderige en verwaterde macht is Hij ten opzichte van mij, de koning van de leeuwen, slechts een zwak lam. Sticht overal in de wouden brand en steek alle bergen aan, zodat al Zijn beesten gebraden worden en Hij zich daarna aan de welvoorbereide dis kan zetten en het vlees en de botten van de verbrande beesten opeten kan; en als Hij ze niet wil laten verbranden, dan hoeft Hij er slechts de vloedstroom naartoe te leiden, zodat Zijn macht daarin verdrinkt!
[21] O, ik ken deze uit lucht bestaande Koning van voorbij alle sterren heel goed! Alles wat Hij doet, doet Hij uit angst voor mij; want Hij kent mijn grootheid, macht en kracht, die Hem genoeg zorgen verschaffen en Hem uiteindelijk geheel zullen vernietigen als Hij niet aan mijn gerechte eis en aan al mijn wensen tegemoet komt.
[22] Ga nu en voer uit wat ik jullie bevolen heb; neem mannen mee, die goed voorzien zijn van toortsen om in geval van een eventuele weigering de bergen in brand te steken!"
[23] Toen verwijderden de jonge mannen zich en beraadslaagden onder elkaar wat er te doen viel. "Want", zeiden zij tegen elkaar, "als hij dan zo machtig is, waarom gaat hij dan niet zelf? Want dwaas zijn is gemakkelijker dan vechten en in blinde woede dreigen is makkelijker dan uitvoeren. Want wat hij heeft gezegd, zou ieder van ons ook hebben kunnen zeggen, maar met welk nut? Hoe ver zijn en onze handen reiken, weet en ziet ieder mens; maar wie heeft ooit slechts één vinger van de Koning die boven de sterren woont gezien, zodat hij dan daaraan Zijn hele macht en kracht zou kunnen afmeten? Lamech is slechts een mug ten opzichte van Tatahar en zijn aanhang; en waar is deze en zijn hele schaar van aanhangers? Thans vertegenwoordigen wij met ons zevenen nog slechts zijn hele centrale kracht en wij hebben de onbegrijpelijke macht van de grote, onzichtbare Koning die voorbij de sterren woont gezien en hebben Zijn rede gehoord, waarvan de kracht zo groot is, dat de hele aardbol gebeefd heeft als bij iemand waar de ijzige vorst tot in merg en been is doorgedrongen.
[24] Daarom doen wij wat wij willen en gaan heen, en in plaats van een dreigement zullen wij Hem loven en Zijn grote macht en kracht prijzen; misschien neemt Hij ons op, zoals Hij Meduhed heeft opgenomen en vervolgens kan Lamech thuis zijn kracht meten en in de stenen bijten van woede!
[25] Wij willen echter liever zo'n machtige, grote Koning dienen, die ons wellicht ook evenals de scharen van Meduhed over de golven in veiligheid kan brengen."
[26] En zie, zij voerden het zo wijs genomen besluit, dat Mij goed beviel, ook uit, namen hun vrouwen en hun met vruchten zwaar beladen kamelen en ezels en snelden weg en toen zij de wateren zagen, rustten ze uit aan de oever van de grote wereldzee.
[27] Maar een die steeds het woord gevoerd had, sprak nu weer: "Daar zijn we nu! Waar moeten we naartoe? Wij weten van niets; laten wij daarom tot de grote Koning bidden of Hij ons in Zijn dienst wil nemen en ons de plaats van onze ware bestemming wil wijzen, omdat wij ons waarschijnlijk slechts door Zijn geheime ingeving aan de klauwen van Lamech ontwrongen hebben en ons vrij hierheen hebben kunnen begeven.
[28] Daarom roep ik met mijn gehele verstand en mijn gehele geest, daar wij nog geen namen hebben, U, 0 grote, onzichtbare Koning van alle macht en kracht, vol eerbied aan: neem in de eerste plaats ons aller dank aan voor de redding uit de tanden van de hyena's en uit de klauwen van Lamech. En evenzeer bid ik U, dat U ons nu ook wilt leiden volgens Uw wil naar een veilige plaats, alwaar wij U dan ongehinderd willen dienen; want wij weten dat U een zeer machtige Heer bent en kennen de volkomen nietigheid van Lamech, wiens steunpilaren wij hadden moeten zijn, maar niet wilden, omdat wij de grote macht van Uw heerlijkheid gezien en door en door ondervonden hebben, terwijl wij ook het wilde, nietszeggende, lege gepraat van de nu totaal machteloze Lamech gehoord hebben.
[29] Verhoor daarom onze gemeen schappelijke bede en maak ons Uw wil bekend - of vernietig ons; want het is beter door U vernietigd te worden, dan Lamech te dienen!"
[30] En zie, toen nu deze zeven met hun vrouwen hun korte, maar zeer oprechte gebed hadden beëindigd, stak er een kleine storm op, die van de bergen kwam en in de storm kwam een zeer grote hyena in snelle vaart naar het kleine gezelschap toegesprongen, vol grimmigheid en zo te zien in woede ontbrand, en bleef voor hen staan en bekeek hen grondig een voor een, van top tot teen, alsof zij zich het lekkerste hapje uit het in doodsangst in het nauw gedreven gezelschap wilde zoeken. En zie, juist toen allen een toevlucht in het water wilden gaan zoeken, vermande de spreker zich en zei met zeer luide stem: "Luister naar mij! Wij blijven staan waar wij staan, allerwegen omgeven door de onoverwinnelijke macht van de grote Koning en geloof maar, ook wanneer Hij ons vernietigt, dan nog zal Hij ons ook in de vernietiging bewaren; en wees niet zo bang voor deze kleine hyena, omdat wij zo gelukkig aan de moorddadige klauwen van een veel grotere ontkomen zijn en wel des te meer, omdat wij in de vlakte zijn waar geen hyena meer de macht heeft om een mens aan te vallen en te verscheuren. Want de grote, machtige Koning van voorbij de sterren heeft ons in de bergen uit de tanden van duizenden verscheurende dieren gered toen wij nog tegen Hem waren, nu wij echter voor Hem zijn, - waarom zou Hij ons dan nu willen vernietigen?
[31] Geloof me, Hij zal ons allen wel behouden! Kijk allemaal naar mij; ik zal in vol vertrouwen naar de hyena toegaan en mijn hoofd in haar muil steken! En als zij mij wat aandoet, vlucht dan naar het water of waarheen je maar wilt; maar als jullie zien dat ik mijn hoofd weer behouden uit haar muil haal, val dan neer op de grond en dank de grote Koning, want dan is Hij ons al zeer dicht genaderd!"
[32] En zie, hij deed ook meteen wat hij zei, - ging vol vertrouwen naar de grimmige en schuimbekkende hyena, die haar kaken wijd open sperde, zodat er plaats genoeg in was voor zijn hele hoofd.
[33] En zie, zoals hij zijn hoofd er in gestoken had, evenzo behouden zonder dat er ook maar een haar gekromd was - trok hij het er weer uit! Het hele gezelschap verbaasde zich zeer en viel meteen ter aarde neer en dankte Mij, weliswaar nog op zeer onbeholpen wijze, uit de grond van hun hart.
[34] Toen zij bijna geheel uitgeput waren door hun dank - en lofprijzingen, begon tot hun grote verbazing de hyena goed verstaanbare woorden tegen hen te spreken en zei:
[35] "Jullie verre nakomelingen van Kaïn en Hanoch, sta op en kijk mij aan! Kijk naar mijn grimmige en woedende gedaante! Ik ben slechts een verscheurend dier, bestemd om de bergen trouw te bewaken en ook de daarop wonende grote kinderen van God, die jullie in je blindheid een grote Koning noemen; maar zeg me eens of ik als dier ooit de wil van God overtreden heb! Mijn leven is stof en aarde; mijn tijd is slechts weinige jaren, dagen en slagen van het hart; ik heb niets te verwachten; wat mijn dorst naar bloed mij oplevert, is alles wat ik in mijn bestaan van de Schepper te verwachten heb; en als een van jullie ooit gezien heeft, dat ik de door de wil van God voorgeschreven grenzen overschreden heb, laat die een steen nemen en mij doodslaan!
[36] Maar jullie aarzelen, - niet omdat jullie er de moed niet toe zouden hebben, maar omdat mijn gehoorzaamheid ten opzichte van de wil van God je verwondering wekt! En zie, hoe een verscheurend dier jullie mensen, die een eeuwig leven te wachten staat, jullie naar de wil van God over je totale godvergetenheid en eveneens over je bestemming moet leren! Zie, geen verscheurend dier is zo wild, dat het door honger gedreven zijnsgelijke aan zou vallen om die aan stukken te scheuren en daarmee zijn honger te stillen! Alleen jullie mensen, die eeuwig zullen leven, trekken in horden uit om je broeders niet uit nood, maar uit pure helse heerszucht te doden, met hun bloed de aarde te bevlekken en hun vlees daarin te begraven!
[37] O schaam je, jullie mensen, die heren van de wereld moeten zijn! Waar is je heerlijkheid? Jullie zijn met zijn veertienen en ik ben alleen en jullie hebben voor mijn aangezicht doodsangsten uitgestaan, - voor een ongelukkig dier, dat volgens de wil van de grote God oorspronkelijk slechts bestemd was je van dienst te zijn!
[38] Ga mee in de wouden en overtuig je of ook maar een dier het andere domineert; en wordt het twistziek en afgunstig, dan wordt het meteen uit de gemeenschap gestoten omdat het zich niet gedroeg overeenkomstig de in ons innerlijk werkende wil van God. En jullie zullen daar nooit zien dat het ene dier het andere dwingt voor zich op rooftocht te gaan om hem als een klinkklare leegloper van voedsel te voorzien, - tenzij het een zwak geworden dier is; dan sleept een ander dier de een of andere buit naar het hol en legt het voor zijn muil neer. En geen dier zal zijn scherpe en sterke tanden in nek en ingewanden zetten voor het dier koud geworden is en bedorven en halfvergaan; de goddelijke wil in ons innerlijk leert ons dat en wees er van verzekerd: zonder dat God het wil, heft ook niet één dier zijn kop omhoog!
[39] Wij kennen onder elkaar geen andere eigendomsgrenzen dan de natuurlijke van ons lichaam; jullie mensen, die God geheel vergeten zijn, verdelen de aarde en dan zegt een koning, een vorst of een van diens gunstelingen: 'Dat geef ik jou tegen een kleine schatting en dat aan de gunsteling en zijn betere knechten vanwege hun bereidwillige en flinke vuisten! Al het overige volk kunnen jullie als lastdier gebruiken en hoef je slechts zoveel te geven, dat zij ternauwernood een ellendig beetje leven behouden om voor de leeglopers het vele hinderlijke werk te kunnen verrichten; en zouden zij weigeren, dan staat hen ten eerste grove mishandeling en ten tweede de dood te wachten!' Zou zo'n slaaf zich dan willen inbeelden, dat hij ook als broeder van de koning of van een vorst of van anderszins door de koning benoemde groten, dezelfde rechten zou hebben of zou moeten hebben, - zou die niet onmiddellijk vermoord worden?! - 0 zeg me, waar op de hele wereld bestaat er nog iets gruwelijkers dan jullie mensen?! Is niet een slang, ik of een leeuw, een tijger, een verscheurende wolf en een grimmige beer, een zuivere heilige engel vergeleken bij jullie mensen? O, als ons liefde was gegeven zoals aan jullie, wat zouden wij God beminnen! Maar zelfs zonder liefde beminnen wij Hem door onze nauwgezette gehoorzaamheid oneindig veel meer dan jullie, die niet alleen Zijn liefde waaruit Hij je geschapen heeft, vergeten zijn, maar zelfs Hemzelf, die je geschapen heeft!
[40] Vraag het aan de stenen, vraag het aan het gras, vraag het aan de lucht, vraag het aan het water, ja vraag het aan alles wat je tegenkomt, alleen niet aan mensen, - en alles zal jullie de grote God verkondigen en over de oneindige wonderen van Zijn liefde vertellen; alleen jullie vrije mensen, die voor eeuwig in gelukzaligheid zouden moeten leven, konden jullie Schepper, jullie oneindige Weldoener geheel vergeten! - Geen wonder dat jullie geen namen hebben; met welke naam zouden jullie benoemd kunnen worden? Duivels kennen God en vluchten voor Hem; satans kennen God ook, haten Hem, omdat Hij God is en Heer over hun bestaan. Wie zijn jullie eigenlijk, die door Zijn oneindige liefde van duivelen en satans tot vrije mensen geworden zijn en Hem geheel en al vergeten zijn en jezelf in je muggenkracht voor goden aanziet, terwijl jullie met stenen en knuppels op elkaar inslaan en holle steenhopen oprichten, die je dan steden noemt? Zie, zoals jullie zijn, zijn jullie niets; een grashalm is meer en een klauw van een hyena is een heiligdom vergeleken bij heel het talrijke gebroed van dergelijke mensen die jullie in Hanoch achtergelaten hebben en die zijn zoals jullie tot nu toe zelf waren!
[41] Kortom, zo wil het de grote God: voordat jullie een andere bestemming krijgen, moeten jullie zeventig dagen lang bij ons hyena's in de leer gaan om bij ons in de eerste plaats menselijkheid en naastenliefde en daardoor ook weer God te leren kennen. En als jullie dan weer je gelijkheid aan ons verscheurende, wilde beesten hebt erkend en door onze stille en blinde gehoorzaamheid ook God weer hebt leren kennen, pas dan zal de Heer van alle schepselen jullie door ons een vreedzame woonplaats aan laten wijzen.
[42] Volg mij nu gewillig volgens de wil van God en zonder vrees - maar alleen in de vreze Gods! De bereidwillige zal geen kwaad geschieden; de niet bereidwillige en ongehoorzame is het ook niet waard door de tanden van de hyena's verscheurd te worden, maar die wacht hier het lot van Lamech, de satan, de satansvorst!"
[43] En zie, toen volgden alle veertien personen een grimmige hyena naar een duister hol in de bergen en leerden daar met Mijn toelating van de natuur der beesten, dat deze gelijke rechten hebben als de mensen wat betreft hun naastenliefde en gehoorzaamheid en ze leerden zodoende ook weer Mij te erkennen en geheel op Mij te vertrouwen. Hierdoor werd hun ook het grote onderscheid tussen de ware mensheid en de dieren zichtbaar en zij leerden terzelfder tijd ook erkennen, hoe diep zij vroeger onder de dieren gezonken waren, - en dat allemaal door Mijn bijzondere genade, die hun Mijn wil in de wilde dieren liet zien en deze in haar gehele volheid liet ondervinden.
[44] (N.B. Meer dan toen zou een dergelijke school nu voor jullie nodig zijn! Want toentertijd waren de mensen als kinderen van de wereld slecht vanwege de duisternis; maar nu zijn zij boosaardig in het licht en de vorst van de duisternis erkent dat hij tegenover de sluwheid van de kinderen van de wereld een knoeier in boosaardigheid is geworden en het vergaat hem al als vele zwakke ouders, die door hun kinderen in allerlei inzichten overtroffen worden.)
«« 33 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.