Adams en Henochs ochtendgebed

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 49 / 187 »»
[1] En toen Henoch dat had gezegd, was Adam blij en Eva zeer verheugd. En tenslotte zei Adam: "Amen, de Heer, ons aller heilige Vader, zij met ons allen en dus begeven wij ons nu ter rus te en deze rust zij over al onze kinderen! Amen."
[2] En zo legden deze drie mensen zich ter ruste en sliepen goed tot aan de verkwikkende morgen, toen een frisse wind hen heel opgewekt en versterkend wekte. Het tijdstip waarop zij zich neerlegden was volgens jullie rekening het negende uur en het tijdstip van opstaan was, op dezelfde wijze gerekend, het derde uur van de morgen. - En toen zij nu aldus gesterkt op hun benen stonden, verrichtte ieder van hen in zijn hart een stil offer en na deze stille daad stond Adam meteen op en sprak in de aanwezigheid van Henoch en Eva het volgende korte gebed uit:
[3] "O grote, liefdevolle, meest heilige Vader, in Uw heiligste naam, die beladen is met macht, kracht en alle heerlijkheid, heb ik voor Uw aangezicht weer een nieuwe dag bereikt! O Heer, laat mij gedurende deze hele dag zodanig denken en handelen, dat de laatste herinnering aan het avondrood mij zacht klinkend toe zal fluisteren: Adam, juich, want je hebt je oog niet afgewend van Jehova's aangezicht en je voeten zijn niet afgeweken van het spoor van de weg van de eeuwige liefde, en zoals de zon ongemerkt verlichtend en verwarmend langs het firmament ging, volgde je hart het stille zweven van de eeuwige geest!
[4] O Vader, U die nog nooit Uw oog en oor van mij afgewend hebt, wend het ook vandaag en in alle eeuwigheid nimmer van mij af!
[5] O Heer, waar ik vandaag ook mag lopen, laat Uw liefde op de weg waarop ik voortga iedere steen verbrijzelen, opdat mijn voeten daarover niet zullen uitglijden en mij ten val brengen of dat door een harde stoot tegen een steen mijn voet niet zal worden bezeerd en deze mij dan zou hinderen recht van leden Uw weg te vervolgen!
[6] O Heer, tel in de morgen mijn haren en laat niet toe, dat er 's avonds een ontbreekt en tel ook iedere zweetdruppel, opdat geen van hen 's avonds onrein mag worden bevonden!
[7] O Heer, zegen en versterk mij, zwakkeling, opdat ik, krachtig door U, vandaag en in het vervolg zolang het U behaagt mijn kinderen, die U mij heeft gegeven, in Uw allerheiligste naam zal kunnen zegenen!
[8] O heilige Vader, verhoor mijn zwakke bede in naam van al Uw kinderen en alle schepselen! Amen."
[9] En toen Adam dit oprechte gebed had beƫindigd, zie, toen wendde hij zich tot de nog zachtjes biddende Henoch en zei: "Henoch, kijk, ik heb nu hardop voor God en voor jou gebeden en ik heb een grote kracht verkregen, zodat ik in staat zal zijn jullie allen waardig en doeltreffend te zegenen; dus valt mijn eerste zegen op jou! - En daar je nu gezegend bent, sta op en zeg ook jouw gebed hardop voor God en voor mij, opdat wij, ik en jouw moeder, naar waarde geschat en met bijzondere vroomheid door jouw zachte morgenrood in je met liefde vervulde hart gesticht mogen worden. Jij hebt mijn gebed gehoord, waarin ik mijn menselijke en vaderlijke hartewens uit de innerlijke diepte van mijn hart getrouw bij de Heer naar voren bracht; maar aangezien jij niet als een vader kunt bidden, maar als een zoon, laat daarom de stem van de kinderlijke liefde van je hart luid opklinken! Amen."
[10] Toen de lieve, vrome Henoch deze wens van Adam had gehoord, stond hij meteen op en dankte Mij en Adam innig en vurig voor de ontvangen zegen en begon tenslotte op verzoek van Adam het navolgende kleine gebed tot Mij te richten:
[11] "O grote God, o heilige Vader, Gij eeuwige Liefde vol onmetelijk erbarmen en vol heilige genade! Hoewel ik wel weet dat U slechts de woorden in het hart waardeert en niet naar de klank van de tong luistert en de ademtocht van de longen niet aanziet en ieder gebaar van het vlees geringschat, zal ik evenwel op het vrome verzoek van Uw zoon Adam mijn tong aanzetten om U te loven.
[12] O Gij heilige Vader, zie, als een zwak kind strekte ik gisteren mijn vermoeide ledematen op de gezegende, zachte legerstede en rustte daar door de kracht van Uw mildheid tot aan de huidige heilige morgen van Uw oneindige genade en stond zodoende geheel en al vervuld van Uw erbarmen op!
[13] Wie is in staat de grootte van Uw oneindige daden van liefde ten opzichte van mij te doorgronden?! O mocht ik daar slechts het oneindig kleinste deel van begrijpen!
[14] Wat is de mens ten opzichte van U, dat U aan hem denkt, o Gij, voor wiens zachtste ademtocht eeuwigheden als lichte sneeuwvlokken voor een heftige storm wegvluchten!
[15] Hoe groot, hoe oneindig groot moet Uw liefde zijn, dat de zwakke mens nog bestaan mag voor U, hoewel hij toch vol ondankbaarheid is in zijn vermeende liefde en deemoed ten opzichte van U, hoewel hij toch in der eeuwigheid niet kan noch zal weten, wat voor een grote schuldenaar hij tegenover U is en hij ook zijn eindeloze nietigheid ten opzichte van U nooit in zijn geheel zal kunnen meten!
[16] O heilige Vader, kijk daarom genadig vanaf Uw oneindige hoogte, macht en kracht op mij evenzeer oneindig zwakke neer en vat mijn hoogst onvolkomen liefde tot U genadig op; want zie, ook al had ik de volle liefde van al mijn broeders en vaderen in mij, wat zou zelfs dan mijn liefde voorstellen?
[17] Hele werelden zijn immers slechts een dauwdruppel voor U! O, laat dan mijn zwakke, onvolkomen liefde tot U alles zijn wat ik U uit dankbaarheid kan geven; o sterk mij daarin voortdurend door Uw barmhartigheid! Amen, amen, amen."
«« 49 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.