Over de deemoed

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 59 / 187 »»
[1] En toen Asmahaël uitgesproken was, stond Adam andermaal geheel ontroerd op en zei: "Henoch, zie, nu is de beurt weer aan jou! Na dit alles is het gepast om woorden van boven te vernemen, om dan verder volkomen overeenkomstig de wil van de Heer te kunnen handelen. Want zie, ik heb reeds gedaan wat ik uit liefde meende te moeten doen; maar onze liefde is niet altijd rein en vandaar ook niet altijd zeker en daarom is het gevolg van haar handeling niet heilig. Daarom is het nu zeker wel tijd om de levende stem uit jou, beste Henoch, duidelijk aan ons allen te laten horen.
[2] Spreek dus, en toon ons de juiste wegen van je beschermeling! Amen."
[3] Toen Adam aldus gesproken had, zie, toen stonden allen op en bogen voor Adam en bedankten hem voor hetgeen hij dringend aangeraden had. Maar vooral Seth danste bijna van vreugde; want hij was de grootste aanhanger en vereerder van Henochs woord en zodoende kon hij nog voor Henoch met spreken begon, het niet nalaten om hem enige opbeurende woorden toe te roepen en hij zei:
[4] "O lieve Henoch, zie, hetgeen mijn hart reeds lang geweldig naar verlangde, is door de goede en rechtvaardige ordening van mijn en jouw vader nu bewerkstelligd! O, ik verheug me mateloos de heilige wil in deze zaak te vernemen! Want het is waar, dikwijls doen wij iets wat ons goeddunkt; maar of het wel goed en terecht is omdat het ons als zodanig voorkomt, dat is een geheel andere vraag!
[5] En dat is nu ook juist hetgeen jij ons zult tonen! En daarom, begin te spreken vanuit je leven uit God in jou! Amen."
[6] En hierna stond Henoch op en begon de volgende woorden tot allen te richten, nadat hij zich in zijn hart van tevoren tot Mij had gewend. In stilte zei hij:
[7] "O Gij heilige, liefdevolle, grote Vader, Heer en God, geef mij, de allerzwakste, Uw genade, opdat ik in staat zal zijn in alle liefde en deemoed Uw wil getrouw aan de vaderen te openbaren en hun uit U in overvloed dat te geven, waarnaar hun hart smacht.
[8] O allerheiligste Vader, maar alleen Uw wil geschiede voor eeuwig! Amen."
[9] En zie, daarop wekte Ik Henoch volledig op en hij zei het volgende: "O lieve vaderen, dat jullie zoiets wensen is immers terecht en volkomen redelijk - want Gods liefde gaat boven alles en alle dingen zijn aan Zijn wil ondergeschikt -; maar dat jullie in mijn zwakheid, op mij een beroep doen om datgene aan je te openbaren wat alle eeuwigheden in eeuwigheid niet zullen omvatten en begrijpen, zie, lieve vaderen, dat is voor jullie waardigheid als vader niet terecht en redelijk!
[10] Geloven jullie dan dat de Heer zo onnozel is, dat Hij de ene mens minder acht dan de andere, wanneer zowel de een als de ander volgens Zijn wil zou handelen?! O vaderen, dat is een geweldige vergissing, zó is het niet!
[11] Kijk omhoog naar de heldere ruimten van de oneindigheid! Wie van ons kan zeggen, dat hij niet in staat zou zijn de brede stromen van het licht en alle dingen die daardoor omgeven zijn, te aanschouwen?! Wiens oor hoort zelfs niet een zacht zuchtje waaien door het dorre loof! Of is er wel een onder ons aan wie niet alle zintuigen in de meest bruikbare staat zouden zijn gegeven en ook een levend voelend hart?!
[12] Indien ons dat alles zonder onderscheid eigen is, hetgeen allemaal van de Heer afkomstig is, waarom zal iemand dan meer of minder van de Heer zijn, indien hij van Hem is uitgegaan en weer tot Hem zou willen inkeren?! 0 vaderen, zie, welk kind zou er wel naar jullie toe willen komen om heilige raad te halen, dat je niet zou willen aanhoren en dat je niet zou geven wat het nodig heeft?
[13] Daar jullie als gevallen mensen zelfs ten opzichte van vreemden reeds barmhartig zijn, hoeveel temeer zál dan de allerbeste, heilige Vader voor jullie doen wat nuttig voor je is, en je graag datgene geven waarvoor Hij iedereen bekwaam heeft gemaakt!
[14] Geloof daarom niet dat ik een uitverkoren orgaan van Gods levende stem ben; o nee, dat ben ik niet, jullie zijn dat veel meer! Wend je slechts tot Hem en je zult ervan verzekerd worden wat de wil van de Heer is! Amen."
[15] Hierna zweeg Henoch, in zichzelf en daardoor ook tot Mij gekeerd. En van Adam tot Jared en Asmahaël wist niemand wat hij uit deze korte toespraak van Henoch op moest maken; en daarom vroeg de een aan de ander:
[16] "Wat heeft dat te betekenen? Wat wil Henoch daarmee zeggen: wij zouden, net als hij, in staat zijn een woord des levens uit Gods hoogte te spreken?! Neen, wie kan dat begrijpen; wij begrijpen het in ieder geval niet!"
[17] En op deze wijze ging het van mond tot mond en zij waren allen hoogst verbaasd over Henochs dit keer droge, bondige kortheid; het viel zelf Seth in hoge mate op dat Henoch hen allen deze keer zo kort had afgescheept.
[18] "Want", zei Seth, "wat baat het ons als wij op onszelf zijn aangewezen, daar wij immers zonder Henoch weten waartoe wij in staat zijn, en wij ook weten in hoeverre de Heer in Zijn liefde voor ons allen toegankelijk is en hoeveel wij van oudsher door Zijn stem vernomen hebben! Want dit is iets dat bij de liefde hoort, zoals de wijsheid bij de genade hoort.
[19] Maar hoe kan iemand de Heer van tevoren liefhebben en vanuit Hem spreken, voordat hij noodzakelijkerwijs eerst de liefde en het woord van de Heer ontvangen heeft?! Maar wie van ons kan zich daarop beroemen, behalve Henoch?! Alsof ik mijzelf niet zou kennen!
[20] Weliswaar bezitten wij allen de genade Gods kinderen te zijn en onder alle schepselen bezitten wij onbetwistbaar ook de voortreffelijke mogelijkheid om als mens, mens te zijn en hebben als zodanig allen dezelfde zintuigen en gebruiken die op een en dezelfde manier; maar laat nu ieder zichzelf afvragen of met al dit samengaan van zintuigen en genade ook wel iedereen een en hetzelfde meteen op gelijke wijze bevredigt!
[21] Hieruit wordt immers duidelijk, dat nooit aan iedereen evenveel genade, om maar te zwijgen over evenveel liefde, ten deel valt; en dat wordt nog des te begrijpelijker als men uit lange ervaring weet, hoe onbestendig de liefde met ieder voorwerp dat zij aanpakt, te werk gaat en wat daartoe voor zelfinkeer en grote opoffering vereist wordt om in wat voor opzicht ook, standvastig in de liefde te worden.
[22] Ofschoon ik daarmee niet wil en kan zeggen dat wij daardoor volstrekt niet in staat zouden zijn steeds vaster en vaster in de liefde tot de Heer te worden. - Maar het is nu eenmaal zeker dat aan ons alleen de genade gegeven wordt, in plaats van de liefde; maar door de genade krijgen wij alleen de gave om de liefde te verwerven en haar dan pas in ons op te nemen; maar door het slechts te wensen zal zij ons nooit ten deel vallen, al is dit verlangen nog zo vurig. Kort en goed, als het de Heer behaagt iemand zo overvloedig liefde te schenken als aan Henoch, dan is dat een zaak van erbarmen van de Heer en Hij zal niemand om raad vragen als Hij iemand daarmee wil vervullen. Maar luister allemaal: dat is beslist geen regel en wij kunnen wensen wat we ook maar willen, maar daarbij is de Heer de enige Heer en doet en handelt volgens Zijn onnaspeurbare wijsheid, wij echter zijn slechts getuige van hetgeen Hij voor onze ogen en ten behoeve van ons doet.
[23] En jij, mijn beste Henoch, begrijp mijn woorden goed en spreek dienovereenkomstig! Want jouw grote bescheidenheid is mij welbekend en je deemoed heeft je zo dierbaar voor mij gemaakt; daarom hoef je voortaan niet meer al te bescheiden te worden en ons steeds je grote deemoed te tonen als het om een dienst gaat die je aan God en aan ons, je vaderen, verschuldigd bent. Want dat je dat allemaal bent, zie, dat weten wij allen reeds lang, de Heer weet het echter nog oneindig veel beter dan wij, vandaar dat Hij je dan ook de liefde duurzaam verleende; en jij hoeft ons daaromtrent geen nieuwe bewijzen meer te leveren, maar dat wij je tot leraar en spreker beriepen, is immers alleen gebeurd op grond van die deugden. En daarom kun je voor ons spreken zonder enige vrees, zoals je reeds zo vaak voor ons allen gedaan hebt,
[24] behalve dan, dat datgene wat je eerder zei, je door de Heer geboden was te zeggen, dan kon je wel niet anders spreken en deed je er goed aan dat je zo hebt gesproken!
[25] Maar wanneer ik bedenk dat jij gesproken hebt om ons op te wekken ons te wenden tot de stem van het leven uit God in ons, zie, zou God dan niet net zoveel kunnen als jij en zou Hij onze harten niet heel goed op datgene kunnen wijzen waar jij ons op gewezen hebt?!
[26] Maar omdat jij op deze wijze reeds begonnen bent te spreken uit God, is het niet voldoende ons enkel domweg te verwijzen naar Hem, van Wie ieder van ons heus wel weet, dat alle dingen zijn, - maar, omdat één ten gunste van allen door de Heer zeer bijzonder toebedeeld werd, moet hij vanuit deze overvloed ook naar recht en redelijkheid diegenen die in een of ander opzicht minder bedeeld zijn, bijspringen; pas daardoor zullen wij waarachtig aan de Heer tonen dat wij waarlijk Zijn kinderen zijn!
[27] Zie, daarom hebben de bescheidenheid en de deemoed hun wijze en nuttige grenzen en moeten die ook hebben!
[28] Vat het maar eens volgens de natuur op: indien wij, toen onze vader ons de zwakte van zijn lichaam te kennen gaf, uit overdreven deemoed geaarzeld zouden hebben om datgene waar hij in zijn natuur naar verlangde, in te willigen, o, zou dan onze overdreven deemoed hem wel gebaat hebben, indien geen van ons het gedurfd zou hebben hem spijs en drank aan te reiken?!
[29] De ware deemoed moet daarom, indien zij de Heer waarachtig welgevallig wil zijn, nooit buiten het gebied van de liefdadigheid treden, en daarom zijn wij verplicht elkaar met hulp bij te springen als wij ook maar te kennen geven, dat wij voor wat dan ook elkaar nodig hebben; maar wat de aanwijzing ten opzichte van de Heer betreft is het rechtvaardig en billijk dat de sterkere de zwakkere moed in spreekt en hem niet los laat, totdat de andere zegt: 'Zie, nu heeft de Heer ook mij gewekt!'
[30] Henoch, nog kan geen van ons je dat zeggen, want wij allen zijn niets voor God; daarom verban het nodeloze uit jezelf en denk in de volheid van je liefde aan datgene waaraan wij in deze toestand behoefte hebben, zodat wij volledig in staat zullen zijn door liefde gerechtvaardigd voor God te verschijnen!
[31] Talm dus niet en bevredig onze liefde in God! Amen."
«« 59 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.