Adams terugblik op zijn leven

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 65 / 187 »»
[1] Nadat Henoch dit grote licht gebracht had, stonden allen op en dankten Mij in stilte in hun hart voor deze gave door Henoch. En Adam verlangde naar een kleine versterking voor zijn lichaam, die hem dan ook meteen overhandigd werd; en toen hij zich had versterkt met wat honing, melk en brood, dankte hij Mij voor deze gave en sprak daarna tot zijn kinderen:
[2] "Kinderen! Alhier verloor ik eens alles door mijn eigen schuld - en waarlijk, duizend maal meer dan ik toen verloor, heeft de Heer, onze meest liefdevolle, genadige, heilige Vader mij hier nu weer laten vinden!
[3] O paradijs, mooie tuin, lichte plek, waar ik nog in Gods hand schitterde als een opgaande zon en in alle volheid van het leven machtiger was dan alle werelden tezamen, toen was ik jouw overmoedige bewoner en jij mijn zwakke draagster!
[4] Eens viel ik en jij, schone begoocheling, was niet in staat mij op te helpen! Door de val van de machtige werd je ineen gedrukt en je donzige bodem werd samengeperst als een verse wollige pluis, die een windvlaag aan de boom ontrukt en haar vervolgens op de grond laat vallen, opdat zij vertrapt zal worden onder onze voeten.
[5] Door mijn gedwongen vlucht ben je zonder last weliswaar opgerezen tot de ijdele hoogten van je zwakheid, want er drukt geen machtige voet meer op je; maar er is ook niet veel om je op te beroemen, behalve de ijdele herinnering, dat je eens mijn zwakke draagster was.
[6] Maar de Heer zag in Zijn erbarmen dat jouw grond te los was voor de tot vallen geneigde zware mens; daarom zette Hij stenen onder mijn voeten, opdat hun stevigheid mij zou bewaren voor een toekomstige val.
[7] De goede bodem, waarop nu mijn voeten rusten, heeft mij nu reeds ongeveer negenhonderd jaar voor een nieuwe val behoed, waartoe jij gedurende dertig jaar niet eens in staat was! Deze goede bodem maakte nu ook, of was de verdeemoedigende oorzaak, dat ik nu jouw stevige drager geworden ben, terwijl jij eens de mijne was. Want nu heb ik jou door de grote genade van boven oneindig veel heerlijker in mijzelf opgericht en ben ik ervan verzekerd dat je in mij in eeuwigheid niet ten val zult komen; en mocht het al mogelijk zijn dat je in mij zou vallen, dan zul je mij niet buigen en terneerdrukken, maar ik zal wel in staat zijn je met de genade van boven op te richten, opdat je een vaste inwoner kunt blijven van diegene aan wiens haren de Heer meer gelegen is dan aan de gehele aarde, die voorheen je wankelende draagster was!
[8] 0 kinderen, vol treurnis kwam ik hier aan, want ik moest mijn verlies bewenen, zoals ik dat vroeger al duizendmaal beweend heb; maar dit keer was het de laatste zucht en de laatste traan die jouw kale wand heeft bevochtigd, Van nu af aan zal ik je nooit meer betreden, jij oude, holle notendop van een uitgebrand leven, maar mijn voet zal nu juichend lopen op eigen bodem, omdat de vrucht van het eeuwige leven daarop tot rijpheid gedijd is!
[9] O kinderen, ik voel me buitengewoon goed en jij, mijn Henoch, zult daarvoor mijn eeuwige zegen hebben!
[10] Kinderen heeft een van jullie nog enige twijfel, bewaar die dan voor de namiddag in mijn woning; en laat nu alle kinderen naderbij komen, opdat ik hen zegen en hun zeg dat zij, als zij dat willen, zich zoals altijd morgen voor zonsopgang naar de geheiligde plek van het brandoffer kunnen begeven! Amen."
[11] En zie nadat nu Adam zijn woorden van lof, smaad, dank, prijs, afscheid en regelen had beëindigd, voldeden zijn kinderen meteen aan zijn wil. Toen snelden allen jubelend naderbij, werden door Adam gezegend en daarna plechtig uitgenodigd om op tijd op de sabbat te komen. Hierna werden de kinderen in vrede en onder lof aan Mij weer weggezonden.
[12] Daarna zei Adam: "Welnu, mijn kinderen, laat ons in de richting van de middag trekken en daar hetzelfde doen als wij hier deden!
[13] De Heer zij met jou, Henoch, en met ons allen en met Asmahaël en met al onze hier en overal wonende kinderen!
[14] Moge de Heer ons leiden en de harten van alle kinderen op onze zegenende aankomst en Zijn grote erbarmen en genade voorbereiden, opdat zij morgen met goed voorbereide en bezonnen harten verschijnen mogen ter verheerlijking van Zijn naam en ter verlevendiging van hun ziel en voor het wekken van hun nog slapende geest!
[15] En laat ons nu blijmoedig naar de middag wandelen. Laten Henoch en Asmahaël mijn leidsmannen zijn, en de overigen volgen mij op dezelfde wijze als hiervoor. Doch laten wij langs een schaduwrijke bosweg trekken omdat de stralen van de zon reeds flink sterk zijn geworden, zodat onze ledematen niet vermoeid zullen raken voordat de voorziene rust is aangebroken, na de trouw vervulde plicht; onderweg moet iedereen zwijgend doorlopen en er goed op letten waar hij zijn voeten zet, opdat zijn oprechtheid geen schade op zal lopen.
[16] O Heer, Gij goede, heilige Vader, wend Uw milde blik niet van ons allen af! Amen."
«« 65 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.