De gulden regel van de profetenscholen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 80 / 187 »»
[1] Nadat Adam deze troostende woorden van Henoch had gehoord, kwam er dadelijk blijdschap in zijn hart en hij verdroeg zijn toenemende uitputting met grote berusting en liet zich door Henoch verder begeleiden.
[2] En zo kwam de stoet, ofschoon enigszins moeizaam, desalniettemin toch tamelijk snel vooruit. Op de hele, bijna een half uur durende weg werd geen woord gewisseld; maar in stilte bad iedereen in zijn hart tot Mij voor sterking en het behoud van Adam. Vooral Henoch was vol onwankelbaar vertrouwen en in zijn liefde voor Mij voelde hij heel goed aan dat Ik zijn onverzettelijke vertrouwen in Mijn erbarmen en genade wis en zeker niet te schande zou maken.
[3] Maar hoewel de overigen ook inzagen dat voor Mij niets onmogelijk is, twijfelden zij toch aan Mijn wil, omdat zij in hun hart nog niet de voortreffelijke vrije kunst geleerd hadden om op de onwrikbare wegen van de zuivere liefde te rekenen en op Mijn eeuwige, boven alles onuitsprekelijke trouw te rekenen, - een kunst die Mijn goede Henoch reeds zeer goed beheerste, vandaar dat hij er dan ook altijd volkomen zeker van was dat onvermijdelijk ook zou volgen hetgeen hij in zijn terechte liefde van Mij verwachtte.
[4] Vandaar dat hij ook nooit treurig was en niemand iets verweet als hem iets onaangenaams overkwam. Want voortdurend rustte zijn oog op Mijn hart en zodoende bespeurde hij in de verborgen leiding van Mijn liefde zeer goed hoe deze door ieder, nog zo vreemd schijnend middel de kinderen altijd zo volmaakt wist te leiden als voor het verkrijgen van het eeuwige leven het beste was. Ja, hij ging in zijn liefde voor Mij zo ver, dat hij er zelfs op rekende en met de grootste zekerheid vaststelde, hoe, wanneer, waar en waartoe iets te voorschijn zou komen en met welke afloop. En zodoende was hij in zekere zin ook de eerste profeet op aarde en grondvester van de tot aan Mijn nederdaling als mens in stand gehouden zogenaamde profetenscholen, die alleen maar daaruit bestonden dat hun leerlingen nagenoeg reeds vanaf hun geboorte in Mijn liefde werden opgevoed. De wereld werd aan hen afgeschilderd als een vaste grond voor Mijn liefde, als een schoolgebouw, waarin alle mensen uit eigen beweging door een korte afzondering van Mij in hun innerlijke leven een groot verlangen naar Mij moeten krijgen. De bekoring van de buitenwereld is er slechts vanwege de verzoeking, opdat de mensen zich uit zichzelf op Mijn liefde zullen richten. En zodra iemand geen genoegen meer aan de wereld zal beleven, maar slechts aan het steeds groeiende verlangen naar Mij, dan zullen terstond zijn innerlijk oog en oor ontsloten worden en hij zal, hoewel nog in zijn sterfelijke en evenzeer tot verleiding verlokkende lichaam, dadelijk weer de heilige Vader horen en nu en dan te zien krijgen.
[5] De geest van de eeuwige liefde zal hem dan vervullen; hij zal de toekomst, het heden en het verleden overal zien en de naderbij komende dood van zijn lichaam zal hem met een onuitsprekelijk zalige vreugde vervullen, omdat hij dan pas glashelder zal beginnen in te zien dat de dood van het lichaam geen dood, maar een volledig ontwaken tot het eeuwige leven is.
[6] Dat en nog veel meer wat met Mijn liefde in nauw verband staat was de eigenlijke essentie van de profetenschool, waarvan, zoals reeds opgemerkt, Henoch volgens Mijn wil de stichter was.
[7] Zijn uit Mij ontvangen gulden regel was steeds de grondslag en het innerlijke fundament van alle profetenscholen en luidde:
[8] Je bent niet in staat te geloven dat er een God bestaat, als je Hem niet reeds tevoren uit alle kracht van een kinderlijke hart hebt liefgehad. Wie zegt: 'Ik geloof aan een God!' maar Hem niet kan liefhebben, die is een dode leugenaar en heeft het leven niet; want God is het eeuwige leven Zelf, - Zijn liefde is dit leven. Hoe kan iemand het leven anders begrijpen dan door het leven zelf?! Omdat alleen de liefde het leven is, zoals het in God eeuwig is uit Hemzelf en evenzo in de mens door Gods erbarmen, hoe kan de mens dan zeggen dat hij aan een God zou geloven, terwijl hij die in zijn liefdeloze toestand toch duizendvoudig verloochent; dat is geen leven, maar slechts een zekere beweeglijkheid van de door God geschapen natuur, die tot het opnemen van het leven van liefde uit God dient.
[9] Het bewegende lichaam is nog geen mens, maar is slechts gemaakt om tot drager van een mens te dienen krachtens de daarin ingeblazen levende ziel; maar neemt deze belichaamde ziel het leven der liefde uit God niet in zich op, dan is zij dood, ondanks alle beweeglijkheid en bruikbaarheid van haar zintuigen.
[10] Dat was dus de gulden regel. Dat daarnaast en daaruit in de loop van de tijd nog andere zijn ontstaan, is even natuurlijk als het natuurlijk is dat uit de oorspronkelijke liefde, die zich bij de volkeren hoe langer hoe meer alleen in het geloof verloor, de tien geboden en alle profeten voortkwamen en uit dezen uiteindelijk weer door Mij de zuivere liefde tot Mij omstond en daaruit de liefde tot de naaste.
[11] Zo was ook de strenge, de wereld verzakende levenswijze tot aan de tijd van de ontvangen levensgeest der liefde uit deze regel voortgekomen, waarbij dan vanaf die tijd het verdere aardse bestaan zich naar de innerlijke vrijheid plooide, met als gevolg dat dan ook iedere profeet daarnaar leefde, wandelde en handelde.
[12] Zo was het dus met de profetenscholen gesteld, die, zoals reeds opgemerkt, in Henoch hun grondlegger vonden en deze was met vader Adam nu ook al gelukkig bij de kinderen van de avond aangekomen.
[13] Maar wat waren zij allen verbaasd toen de eerder zo moe geworden Adam aan Henochs zijde opeens weer over al zijn kracht beschikte!
[14] Adam was buiten zichzelf van vreugde en dankte Mij onder vele vreugdetranen voor deze plotselinge sterking en zei tenslotte tegen Henoch en alle overigen:
[15] "O Henoch! o kinderen! Wat is onze God toch een bovenmate heerlijke God! Hoe goed, hoe liefdevol en vol erbarmen! Hij, die geen lijden kent, evenmin een onvolkomenheid, Hij, de heilige, oneindige, eeuwige, bovenal machtige God, kan uit Zijn eindeloze volkomenheid toch onvolkomen wezens scheppen. Niet omdat Hij niet in staat zou zijn hen volmaakt te scheppen - laat zoiets te denken altijd verre van ons zijn -, maar juist om, krachtens Zijn eindeloze wijsheid bij de onvolkomen geschapenen, uit heel Zijn innerlijke diepte van genade en liefde, Zijn vaderlijke liefde steeds hoe langer hoe meer aan te laten groeien van eeuwigheid tot eeuwigheid om hen daarmee te tonen dat Hij de enige waarachtige Vader van alle mensen en geesten is.
[16] O Henoch, o kinderen, pas nu zie ik dat volkomen in! Hoe zou ik dan, indien ik niet uitgeput geraakt was, de onuitsprekelijke weldaad van de sterking ooit hebben kunnen ervaren?!
[17] De heilige Vader liet me echt zwak en vermoeid worden om mij daardoor des te ontvankelijker voor Zijn onuitsprekelijke liefde te maken! O, de meest goede Vader, hoe goed moet Hij wel tegenover diegenen zijn die niet ten opzichte van Hem hebben gezondigd, indien Hij reeds tegenover mij, terwijl ik toch een grote zondaar ben omdat ik voor Zijn aangezicht gezondigd heb, zo bovenmate goed, genadig en barmhartig is!
[18] O juich, jullie armen; want je bent arm om des te meer te ontvangen! Juich, jullie zwakken; want je bent zwak om des te meer kracht te verkrijgen! Juich, jullie treurenden; want je bent treurig om des te meer vreugden te ontvangen! Juich, jullie hongerenden en dorstigen; want je bent hongerig en dorstig om des te meer verzadigd te geraken! Juich, zelfs jullie blinde geesten; zie, de Heer heeft de nacht gemaakt opdat zij behoefte krijgen aan de dag! Wie zou er ooit overdag behoefte hebben ondervonden aan de dag, indien de Here de nacht niet voor de dag gesteld zou hebben! O dood, als je niet dood zou zijn, zou jij ook moeten juichen; want vanwege jezelf ben je niet uit de eeuwige ordening voortgekomen! Wie weet, liet de Heer je daarom ontstaan, opdat misschien eens uit jou het allerhoogste leven ontstaan zal!
[19] Waarlijk, waarlijk, waar de Heer geeft, daar geeft Hij als Vader overeenkomstig zijn oneindige liefde; maar overgelukkig is diegene van wie de Heer iets zal nemen, want die zal het oneindigvoudig weer terugkrijgen uit de hand van de eeuwige Vader!
[20] O Henoch, o kinderen! Ik, jullie vader Adam, ben overgelukkig omdat de Heer mij nu zo'n grote genade heeft laten ervaren, die groter is dan mijn hele leven!
[21] Jij, lieve Henoch, wees in hoge mate gezegend; jouw zaad zal niet uitsterven tot aan het einde van alle tijden en je naam zal aan het einde der tijden de volkeren zo nabij komen, alsof je te midden van hen was! In de verre toekomst zullen sprekers van de Heer jouw liefde tot de Vader roemen en zich naar je richten.
[22] Zo als nu heb je nog nooit laten merken, hoe zeer je de heilige Vader toegedaan bent; want ik ben daardoor gesterkt geworden, omdat jij zo onmetelijk vast met onze Vader bent verbonden!
[23] Aan U, mijn grote God, Heer en Vader, zij alle prijs, alle roem, alle eer, alle dank en alle lof; want U alleen bent waardig die van ons te ontvangen!
[24] Kinderen, looft allen de Heer, want Hij is welwillend, liefdevol en bovenal genadig en barmhartig!
[25] Henoch, zie, het onuitsprekelijke gevoel van dankbaarheid in mij tegenover God verlamt bijna mijn tong, zodat ik nauwelijks meer kan spreken! Daarom, daar wij reeds bij de kinderen van de avond aangekomen zijn, tref met Asmahaƫl maatregelen om hen te laten weten dat wij hier met ongeduld op hen wachten en dat zij zich hierheen begeven moeten om de zegen en de heilige aankondiging van de sabbat op de dag van morgen te ontvangen; al het andere zullen zij pas hier ervaren en zien! Amen."
«« 80 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.