Henoch rechtvaardigt het moeilijke leer- en profetenambt

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 144 / 280 »»
[1] Hierop bezon Henoch zich korte tijd en zei toen tegen Abedam: 'Broeder, je hebt beslist geen ongelijk; maar wat mij betreft denk ik, dat het op deze wereld eigenlijk niet op behaaglijkheid aankomt, waarmee het een of het andere ambt verbonden zou moeten of kunnen zijn, maar alleen op de wil van de Heer en de ware deemoed van ons hart!
[2] Want ofschoon het waar is dat een leraar en een profeet in feite meer geacht worden dan dat ze geliefd zijn, is het anderzijds ook weer waar dat zij juist daardoor meer dan wie dan ook binnen de perken van de deemoed gehouden worden.
[3] Want het is nu eenmaal een feit dat in de grond van de zaak de liefde een allerhoogste graad van hoogachting is van hetgeen men liefheeft, waarvan de zogenaamde achting voor het ambt dan slechts een vonk is.
[4] Want voor hetgeen men waarachtig liefheeft, gaat men ook door het vuur; wat men slechts als achting voor het ambt ervaart, daarachter pleegt men zich dan te verschuilen, indien er bijvoorbeeld gevaar mocht opdoemen.
[5] Daarom meen ik van mijn kant: Als de heilige, liefdevolle Vader ons alleen voor de behaaglijkheid had willen aanstellen, dan had Hij ons van Zijn kant alleen maar door Zijn almacht allemaal in dieren hoeven te veranderen, dan had Hij Zijn doel, namelijk volkomen behaaglijkheid voor ons, in één klap bereikt; alleen Hij, de allerhoogste en meest volkomen liefde en wijsheid, heeft met ons - zoals Hij het Zelf ons allen heeft getoond - een hoger plan voor ogen, dan alleen stomme behaaglijkheid.
[6] Daarom heeft Hij ons ook Zijn wil bekendgemaakt en aan eenieder van ons het ambt van de liefde gegeven, maar aan de minderen daarbij ook nog het minder belangrijke ambt van de wijsheid.
[7] Wanneer wij bijgevolg als zodanig juist ook niet zoveel liefde van onze broeders en zusters te verwachten hebben als deze onder elkaar, dan betekent dat nu niet bepaald dat we ongelukkig zijn; want in dat geval hebben wij dan toch de mooiste gelegenheid hen meer lief te hebben en dus te achten dan zij ons, - en dat is toch immers ook de wil van de Heer.
[8] Wat is nu beter: gelukkig te maken of gelukkig gemaakt te worden, - te geven of te nemen?!
[9] Daarom denk ik wederom dat het alleen van onszelf afhangt hoe wij dat in ons hart accepteren - of uit ware liefde tot onze broeders voor God, of gedwongen door het rechtersambt dat voorheen ons aller deel was -, en wij allen kunnen dan geheel verzekerd zijn dat Hij, de meer dan goede Vader, ons kindertjes geen ijzeren juk op onze schouders gelegd heeft!
[10] Laten wij dus maar hoogst dankbaar blijven en deemoedig van hart, waartoe Hij ons geroepen heeft! Want wij kunnen er allen van verzekerd zijn dat Hij, de allerzuiverste liefde en de allerhoogste wijsheid, ons niet tot ons verderf een dergelijk ambt gaf, maar alleen voor het eeuwige welzijn van ons en van al onze vaders, moeders, broers en zusters; daarom zij Hem alleen alle liefde en alle lofprijzing van ons allen!
[11] Zie, broeder, dat is mijn mening! Maar omdat het vandaag de dag der geschillen is en tot nu toe nog niet één twistzoeker is verschenen, kun jij wel met mij twisten; want ik wil geen onfeilbare opperpriester zijn, maar ik wil dat ook ik ieder woord van een broeder tegenover het mijne zal stellen, - behalve wanneer Gods geest uit mij spreekt, omdat onze woorden ten opzichte daarvan natuurlijk holle klanken zijn! Daarom mag je nu wel iets tegen mij inbrengen, als je iets hebt; want dit waren alleen maar mijn eigen woorden!'
[12] Abedam was door deze woorden van Henoch totaal verbluft, viel hem om de hals en zei tenslotte: 'Ja, ja, lieve broeder, alleen jij hebt volkomen gelijk! De Heer is helemaal met jou; maar ik ben altijd dom, door en door! O, ik kan nu wel uit mijn vel springen van ergernis over mijn hardnekkige domheid!
[13] Zal het dan nooit helemaal dag in mijn hart worden? - Zeg mij dat alleen maar, lieve broeder!
[14] Nee, maar het is onbegrijpelijk met welke rust ik daarstraks mijn domheid heb blootgelegd - en ik wilde jou in zekere zin in mijn dwaasheid mee omlaagtrekken en jou onderwijzen!
[15] O - o - ik grote domkop! Ik zou Henoch een lesje geven! - Broeder, vergeef mij arme, domme dwaas!
[16] Bedenk daarbij wel, dat ik precies zo gesproken heb als ik het heb begrepen!'
[17] En Henoch antwoordde hem: 'O broeder, wees gerust! Ook jouw woord heeft een goede grond, - en het mijne is daaruit voortgevloeid; daarom zal het ook blijven bestaan, en evenals het mijne tot aan het einde der tijden worden bewaard. Wees daarom gerust; want er zullen ook leraren en profeten geliefd zijn, wanneer zij zijn volgens de wil van God, de Vader! - Begrijp je dat?'
«« 144 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.