Het gericht over de bijvrouwen van Lamech door het vuur

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 178 / 280 »»
[1] Toen zij nu bij de plassen, moerassen en modderpoelen aankwamen en Lamech zijn kamermeisjes in het oog kreeg en zag hoe een deel van hen naakt was en zich met slijk besmeerde, inwreef en waste, en een deel nog bezig was hout aan te slepen, ging hij onmiddellijk naar Kisehel toe en vroeg hem op een verbitterde toon:
[2] 'Zeg mij, de grote koning van de vlakte van Hanoch, jij langbenig beest uit de bergen, welke misdaad wil jij hier aan mij en mijn hele huis begaan?!'
[3] En Kisehel antwoordde hem met vaste stem: 'Luister, levende verblijfplaats van de satan, afschuwelijke belichaming van de gehele hel, levende aars van de duivel, wiens wezen ons van daad tot daad bekend is, - de gebeurtenis zelf zal jou het antwoord geven! Zwijg dus en vraag ons niets meer; maar wanneer ik je iets zal vragen, spreek dan met de mond van een mens, maar niet met de muil van een draak! Het geschiede!'
[4] Na dit antwoord was Lamech stil en sprak niet meer; want het kwam hem raadzamer voor te zwijgen dan te spreken, daar de drie in het geheel niet onder de indruk waren van zijn stem en met zijn wapens viel ook niets te beginnen!
[5] Omdat Kisehel zeer goed merkte hoe het met Lamechs moed was gesteld, wendde hij zich tot de meisjes die het hout aangedragen hadden en zei tegen hen:
[6] 'Luister, gereinigde meisjes, jullie hebben ons woord vervuld door in korte tijd een juiste hoeveelheid dor hout bijeengebracht te hebben, maar als jullie volledig vrij willen worden, breng dan nu ook met de grootst mogelijke snelheid vuur hiernaartoe!'
[7] En de meisjes renden weg en kwamen weldra weer terug met brandende fakkels, gemaakt van pek en aardhars.
[8] Toen de meisjes daar met brandende fakkels uitgerust waren, wendde Kisehel zich tot de vrouwen die zich nog vlijtig met drek besmeurden en zei tegen hen:
[9] 'Luisteren jullie nu! Je lichaam deugt nu, net als je ziel, voor de hel doordat het er met behulp van deze stinkende drek uitziet als jullie ziel; kom dus uit de beerputten en beklim de hoop hout, opdat de woedende vlammen een einde zullen maken aan jullie ellendige hertaan en jullie op de vlammende brandstapels je sinds lang reeds verdiende loon vinden! Het geschiede!'
[10] Nu begonnen de vrouwen te huilen en te smeken en zij riepen: 'Machtige afgezanten van de enig ware, grote God, schrijf ons een boetedoening voor, welke je ook maar wilt, en wij zullen die ons hele leven lang even getrouw uitvoeren als wij jullie wil in deze beerputten hebben uitgevoerd; maar laat ons dat beetje toch al beklagenswaardige leven behouden, opdat wij niet voor eeuwig verloren gaan!
[11] Willen of moeten jullie ons echter toch doden, doodt ons dan toch niet op deze meest smartelijke wijze!
[12] Daarom vragen wij jullie om erbarming omwille van jullie levende, almachtige, grote God!'
[13] En Kisehel zei tegen hen: 'Luister, hier komt het niet op ons aan; want wij kunnen jullie oordelen noch verlossen, omdat wij alleen maar de voltrekkers van de goddelijke wil zijn!
[14] Werp je liever neer voor God en maak Hem jullie nood kenbaar en vraag alleen Hem om de verlossing, en wees verzekerd dat wij dan zullen doen wat Hij ons door ons hart te kennen zal geven!'
[15] En de vrouwen begonnen tot God te roepen, of Hij hen wilde verlossen van de ophanden zijnde, verschrikkelijke marteling.
[16] Maar een als van toom gloeiende stem klonk in aller oren en donderde: 'Pas na het vuur zullen jullie de verlossing ontvangen!'
[17] En Kisehel zei daarop tegen de van angst reeds halfdode vrouwen: 'Nu hebben jullie met eigen oren gehoord wat er met jullie te gebeuren staat, - talm dus niet langer, maar bestijg het hout in naam van de almachtige God, die nu alleen jullie rechter is!'
[18] En de vrouwen stonden langzaam van de grond op en begonnen huilend de houtstapel te bestijgen.
[19] Toen zij zich allemaal op de houtstapel bevonden, beval Kisehel de meisjes deze met hun fakkels aan te steken.
[20] En de meisjes deden dat met bevende handen en afgewend gelaat.
[21] Snel greep het vuur de stapels; temidden van de felle vlammen en half verbrand schreeuwden de vrouwen nog en verzetten zich, woedend van de pijn tot tenslotte de dood een eind aan dat alles maakte.
[22] Nu werd Lamech razend en vroeg Kisehel van woede vervuld: 'Wat hebben jullie en wat heeft jullie God er nu mee gewonnen dat die vrouwen op zo'n ellendige wijze terechtgesteld werden?'
[23] En Kisehel antwoordde hem: 'Er is je gezegd dat je niet zou spreken eer je iets gevraagd zou worden!
[24] Maar je gehoorzaamt onze wil niet; dus zul je ook geen antwoord krijgen dan alleen door de daad!'
[25] En Kisehel riep met luide stem: 'Jullie, door het vuur gereinigde vrouwen! Sta op uit de as van jullie voormalig zondige lichaam, en getuig voor Lamech over onze boodschap!'
[26] En nu stonden de vrouwen als verheerlijkt uit de as op, loofden en prezen God, en getuigden dat de drie waarachtige boden van de eeuwige God waren, maar zij getuigden ook en vertelden hoe gering de kwelling was ten opzichte van hetgeen zij nu in dit geheel nieuwe leven gewaar werden.
[27] Hier begon Lamech in zichzelf te keren en na te denken over zo'n ongehoord wonder.
«« 178 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.