Thubalkaïns tactische sluwheid wordt door Kisehel openbaar gemaakt

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 192 / 280 »»
[1] Toen Thubalkaïn na deze woorden van Kisehel merkte dat langs diplomatieke weg ook niets te bereiken viel, begon hij ernstig bij zichzelf na te denken en sprak als volgt bij zichzelf:
[2] 'Deze zaak schijnt in alle ernst een serieus karakter te krijgen! Wat moet ik doen? Mijn voeten zijn verlamd; ik kan het dus niet op een lopen zetten!
[3] Aan veinzen of politiek valt hier niet te denken; want waar men als een druppel water haarfijn wordt doorzien, zou ik wel eens degene willen kennen, die in zulke omstandigheden iets bereikt niet die ellendige tactiek!
[4] Dat is nu allemaal goed en wel; maar wat blijft er voor mij, de juist nu zo slecht bedeelde, over?
[5] Dat is een heel andere vraag! Moet ik soms deze merkwaardige groep mannen uit de bergen om vergeving vragen vanwege mijn enigszins ruwe gedrag?
[6] Ik, een koningszoon, een meester ertsbewerker, van wie nu het wel en wee van het hele volk en de staat alleen afhangt?
[7] Nee, nee, dat zou toch wel iets te veel verlangd en te overdreven zijn en deze zaak te ver doordrijven!
[8] Een zeer machtige koningszoon - en vergiffenis vragen?! - Dat gaat te ver!
[9] Maar wat zal ik dan doen? - Hij heeft eerder gezegd dat ik alles volkomen ernstig moest nemen, dan zou ik met hem kunnen praten zoveel ik maar wilde; maar tot slot zei hij ook dat ik deze plek niet eerder zou verlaten dan dat het laatste restje tactiek uit mij zou verdwijnen! - Daar heb ik het al! Het is mijn volkomen ernst deze plek te verlaten en terug te keren naar mijn mijnbouw en ertswerkzaamheden!
[10] Daar zit toch zeker geen politiek achter?! Ik kan hem dus gemakkelijk aan zijn woord houden; laat hij mij dan nog niet los, dan kan ik hem in ieder geval ter plaatse op een leugen betrappen en een godslasteraar noemen, daar hij toch duidelijk over zichzelf heeft verklaard, dat ieder woord en iedere handeling van hem in alle ernst en in volle waarheid voortkwamen uit Gods eeuwige ordening!
[11] Oh, maar nu heb ik de vrolijke kwant al te pakken! Ben ik eenmaal weer op vrije voeten, dan mag hij zesduizend vrouwen naar mij toe sturen, en Thubalkaïn zal niet meer uit zijn grote werkplaatsen tevoorschijn komen!'
[12] Hier onderbrak Kisehel zijn gedachten en zei: 'Thubalkaïn, zeg me eens, wat vind je het ergste: de geslepenheid van de mensen of de sluwheid van de slang?!'
[13] Hierover verbaasde Thubalkaïn zich geweldig en wist niet wat hij op deze vraag moest antwoorden, en hij zweeg dus hoogst verlegen.
[14] Maar Kisehel sprak verder en zei: 'Omdat je hebt ingezien dat er met mij en al mijn broeders langs de weg van de politiek niets te bereiken valt, heb je je in de armen geworpen van de ergste sluwheid van de slang!
[15] Dat je aan het loskomen van je voeten beslist veel gelegen is, lijdt geen twijfel; maar als je mij door die alleen jezelf van pas komende waarheid denkt te vangen, dan vergis je je flink! Want als je al niet in staat bent om door een kwaad van de eerste orde iets tegen mij uit te richten, hoe kan dan wel de tweede, lagere orde je van nut zijn?!
[16] Denk je dan dat ik een godslasteraar word omdat ik vanwege je sluwheid je voeten niet bevrijd?!
[17] O beslist niet; want ik ken God en doe alleen maar wat zijn Heilige Geest mij oplegt, volgens mijn wil die Hem geheel is toegedaan.
[18] Daarom word ik als listige gevolgtrekking van jouw sluwheid nog geen godslasteraar; maar jij bent het wel, omdat je niet mij, maar alleen de geest van God zou willen misleiden, als het je maar op de een of andere manier mogelijk zou zijn!
[19] Ik zeg je: Als je geen heiden en geen dienaar van de draak zou zijn, dan zou zo'n plan je heel duur komen te staan!
[20] Maar je kent de enig ware God niet; daarom kan zo'n gedachte ook door de vingers worden gezien, als je die echt berouwt!
[21] Maar wil je verlost worden, keer je dan tot de enig ware eeuwige God, die je moeder nog aan jou heeft verkondigd bij monde van Farak, en wend je niet tot mij; want niet ik, maar Gods genade heeft je voeten verlamd.
[22] Ik ben slechts een mens net als jij, maar een mens volgens de wil van God, en ik erken mijn volledige nietigheid tegenover Hem.
[23] Word net zo en doe, wat ik doe: Erken je grote dwaasheid, erken je schuld, erken God, dan zul je vrij worden!
[24] Begrijp dat en handel ernaar! Amen.'
«« 192 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.