Lamechs verdriet over het feit dat de mens niets verdienstelijks kan doen voor God. Kisehel wijst op de deemoed als begin van de zuivere liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 207 / 280 »»
[1] Na deze woorden van Kisehel was Lamech weliswaar veel opgewekter, maar toch als iemand die graag echt vrolijk wil zijn, maar daarbij niet kan verbergen dat hij een zeer nauwe schoen aan zijn voet heeft, die voortdurend knelt.
[2] Weer bemerkte Kisehel de toestand waarin Lamech verkeerde, ging naar hem toe en zei toen tegen hem: 'Luister, broeder Lamech, ik moet je zeggen dat je nog helemaal niet vrij bent in je ziel!
[3] Heimelijk pieker je over het een en ander en je kunt maar niet tot een oplossing komen; zeg me wat je nog bedrukt, en ik wil je graag over alles licht verschaffen en je met de genade van de Heer uit iedere nood helpen!'
[4] En Lamech wendde zich heel vriendelijk tot Kisehel en zei: 'Machtige vriend en broeder, ik loof en prijs nu Degene die eeuwig leeft, wiens gezag geen einde kent, en wiens rijk en almachtige heerschappij oneindig is en eeuwig en eeuwig voortduurt!
[5] Ja, ik, Lamech, eer, loof en prijs nu Hem, tegenover wie allen die op aarde wonen en machtig zijn als puur niets zijn aan te merken!
[6] Want Hij doet, zoals Hij wil, zowel met de krachten in de hemel als ook met die op aarde, en niemand kan Hem tegenhouden en niemand aan Hem vragen en tegen Hem zeggen: `Wat doet U, Almachtige?'
[7] Want Hij is een enig Heer en kan doen wat Hij wil. Wie Hij wil straffen, straft Hij; wie Hij wil verdeemoedigen, verdeemoedigt Hij; wie Hij wil verzoeken, verzoekt Hij.
[8] Wie Hij zijn zonden wil vergeven, vergeeft Hij ze zonder voorbehoud; als Hij iemand wil doden, dan doodt Hij hem wanneer Hij het wil en Hij hoeft niet tegen hem te zeggen: `Morgen zal Ik je doden!', maar wanneer Hij het wil; niemand kan Hem ter verantwoording roepen en niemand Hem berechten, - want Hij is verheven boven alle hemelen en boven alle mensen van de aarde!
[9] Zie broeder, dat weet ik nu allemaal! Maar met dit alles ben ik toch niet veel geholpen; want ik kan nu denken wat ik maar kan en wil, uiteindelijk komt het toch hierop neer: God alleen is alles in alles; wij allen tezamen genomen zijn helemaal niets ten opzichte van Hem!
[10] Het enige, namelijk dat wij Hem kunnen en mogen liefhebben, loven en prijzen is iets wat ons alleen aangaat; maar ten opzichte van Zijn almachtige, oneindige en eeuwig goddelijke wezen beschouwd is dat ook niets! Want als wij, alle mensen en dieren van de aarde en alle krachten van de hemel, ten opzichte van Hem niets zijn, wat is onze liefde, onze lof, de door ons aan Hem gegeven eer en al onze prijs voor Hem dan eigenlijk wel?!
[11] Daarom kunnen wij Hem in de eigenlijke zin ook helemaal niet liefhebben, niet loven, niet eren en niet prijzen, - maar als wij dat doen, doen wij dat alleen omwille van ons eigen welbevinden! Want wie is in staat God te verhogen, terwijl Hij al van eeuwigheid de Allerhoogste is?!
[12] Wie kan God door zijn lof verheerlijken, Hem, voor wie de hemel en de aarde niets zijn?! Wie kan Hem liefhebben, Hem, de oneindige macht, kracht en het gezag?! Wie kan hem een passend offer brengen, aan Hem, wiens oereeuwig eigendom alles is!
[13] Dus doen wij alles immers maar vanwege onszelf en kunnen eigenlijk ten aanzien van God onmogelijk iets doen!
[14] En toch zou ik dat alles graag alleen vanwege God doen - en niet op deze manier noodgedwongen vanwege mijn eigen welzijn!
[15] Maar hoe is zoiets mogelijk, bezien vanuit dit ware standpunt?
[16] Ik zie nu heel goed in dat al die verzoekingen alleen van Gods grote genade afhangen en wij Hem alleen maar eeuwig dankbaar kunnen zijn, dat Hij ons zo gedenkt, Hij, de oneindige, eeuwige God!
[17] Maar dat wij helemaal niets voor Hem kunnen doen, dat nu bedrukt mijn ziel, maakt mijn hart bedroefd!
[18] O broeder, dat kan jij niet in alle diepten en uitersten voelen zoals ik, de grote schuldenaar! Al was jij ook een schuldenaar, dan toch niet in die omvang waarin ik het was, - en daarom kun jij, zoals gezegd, ook niet zo ondergaan als ik, wat het betekent een schuldenaar te zijn en voor die schuld geen genoegdoening aan te kunnen bieden!
[19] Nu weet je alles wat me bedrukt; geef mij raad als je kunt en het mogelijk voor je is!'
[20] Deze woorden brachten Kisehel tot verbazing, en hij wist werkelijk niet meteen wat hij daarmee aan moest; maar toen Mijn geest voor dit doel weer over hem kwam, troostte hij Lamech met de volgende woorden:
[21] 'O broeder Lamech, wat jij nu voelt, dat voelden wij allen allang en nu des te meer, omdat jij het met ons mee beleeft; maar daarbij weten wij uit de heilige mond van de Heer Zelf ook, dat nu juist de dank onzerzijds voor Hem het aangenaamst is, als wij onze totale nietigheid ten aanzien van Hem begrijpen!
[22] Als jij geen woorden in jezelf meer vindt om Hem te danken en geen offer dat Hem volledig waardig is, dan ben je een waarachtige danker, prijzer en aanbidder van God, van de heilige Vader!
[23] Zie, dat is de echte deemoed, en die is het zaad voor het eeuwige leven in God!
[24] Die is het begin van de zuivere liefde, - en dat laatste is het eeuwige leven zelf!
[25] Wees daarom hoogst verheugd en opgewekt; want juist hierin is nu de eeuwige geest van het ware eeuwige leven je ten deel gevallen!
[26] O Lamech! Broeder! Mijn vreugde over jou is groot geworden!
[27] Blijf zo, dan zul je eeuwig, eeuwig, eeuwig leven! Amen.'
«« 207 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.