De woorden van de geestelijk blinde verstandsheld

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 260 / 280 »»
[1] Na deze woorden begaf het gezelschap zich allereerbiedigst weer naar hun vroegere plaatsen.
[2] Maar de voormalige woordvoerder ging naar de Heer en zei tegen Hem: 'Zie, ik sta hier voor je, zoals je mij door mijn broeders hebt laten roepen; maar ik weet nauwelijks waarom je mij hebt laten komen!
[3] Maar toch wil ik voor je spreken en zal je vertellen wat mij ervan afhoudt om te geloven wat, naar ik meen op te merken, al mijn vrienden, broeders en zusters nu geloven, en waardoor zij dan ook zichtbaar gelukkig zijn door het geloof aan jouw rechtstreekse goddelijkheid.
[4] Jij bent toch even eindig en begrensd als ik, en je kunt met je hand op natuurlijke wijze zeker niet verder reiken dan ik en je kunt ook met je voeten vast geen grotere sprong maken dan ik met de mijne.
[5] Dat kan jij noch iemand anders mij betwisten. Bovendien ben je hier geheel aanwezig, en er ontbreekt geen enkel deel van je lichaam en ook zeker niet van je geest.
[6] Ik wil daarmee niet beweren dat je niet datgene bent wat de koning of nu de leider Lamech heet aangeduid, en wat je nu buitengewoon wijs over jezelf hebt getuigd; maar ik zou wel graag willen weten wie nu eigenlijk de hele schepping in stand houdt, draagt en leidt! Wie geeft leven aan het eindeloos grote aardrijk, wie wekt de winden op, wie houdt nu de eindeloos grote zee binnen de perken, wie duwt nu de golven van de rivieren vooruit, wie ondersteunt het natuurlijke vuur van de bergen, wie laat nu de zaden rijpen, en wie bewaakt nu het leven van alle wezens, terwijl jij, zoals gezegd, je nu ongedeeld in ons midden bevindt?
[7] Zie, dat is voor een denkend mens een vraag van het grootste gewicht; zolang die niet volledig juist voor mij beantwoord wordt, kan ik niet volledig aannemen dat jij werkelijk en tegelijkertijd in alle volheid van de macht en kracht de enige eeuwige God en Schepper en Instandhouder van alle dingen bent.
[8] Het is waar, de liefde van het hart kan zoiets wel doen, zoals ook de kinderen doen wanneer zij ongetwijfeld voor waar aannemen dat de mensen die voor hen zorgen hun ouders zijn; maar is daardoor de stelling ook reeds algemeen geldig?
[9] Ik zeg: Neen! Want laat eens een zuigeling flink ver weg van huis in den vreemde opgroeien. Als dan na twintig jaar de echte vader zich aan hem laat zien, dan zal men zich als vader er zeer spoedig van kunnen overtuigen dat het niet zo gemakkelijk is om alleen met liefde het vaderschap aan de zoon te bewijzen, en men zal tot andere bewijsmiddelen zijn toevlucht moeten nemen, waardoor de zoon er op verstandelijke wijze van overtuigd wordt dat degene die zijn vader zegt te zijn ook werkelijk zijn echte vader is.
[10] Is dat gebeurd, dan zal zondermeer de liefde van de zoon ten opzichte van de vader de eerste plaats in zijn gevoel en zijn leven innemen; maar zolang dat niet is gebeurd, kan het de zoon worden afgeraden om de vader als zodanig lief te hebben, voordat hij hem met zijn verstand heeft erkend.
[11] Werkelijk waar, de vader moet van alle inzicht zijn verstoken, als hij dat in ernst van zijn zoon zou verlangen!
[12] Zie, je verlangt nu hetzelfde van ons en dus ook van mij! Maar hoe valt dat met je overige wijsheid te rijmen?
[13] Op mij na geloven weliswaar allen dat je geheel naar waarheid sinds eeuwigheid God bent; maar zie, dat is een zwak geloof, dat alleen door Lamechs en jouw eigen wijze welbespraaktheid tot stand gebracht is en daarom ook even gemakkelijk in rook zal opgaan als het ontstaan is, en het volk zal dan weer in grote duisternis wandelen en zich Gods gericht op de hals halen.
[14] Want wanneer deze aangeprate liefde al gauw gemakkelijk zal bekoelen, zal ook het zwakke geloof daarmee te gronde gaan.
[15] Maar wanneer wij je met ons verstand erkennen - en dat natuurlijk zonder enige twijfel, zoals wij inzien dat één en één twee is -, dan zal de liefde vanzelf ontstaan en ook verder onvergankelijk blijven zoals de onomstotelijk ware grondberekening, en voor God zal het nooit nodig zijn om Zijn volkeren te richten, maar hen steeds alleen maar gelukkig te maken.
[16] Beantwoord daarom mijn vraag, en ik zal je ongetwijfeld geloven; maar beantwoord jij die niet, dan blijf ik die ik hen en blijf hij de God van Farak!'
«« 260 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.