De Heer en de onstuitbare lofprijzingen. De talloze liefdes- en levensstadia in de schepping. Adams tafelgebed en Abedams zegen

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 40 / 280 »»
[1] En Abedam liet hen dicht bij Zich komen en beduidde hen toen op te houden met hun te luide loftuitingen; maar zij riepen alleen maar nog luider: 'Geloofd zijt Gij, heilige Vader, geloofd zij Uw heilige naam! Geprezen zijt Gij, almachtige, grote God, Gij die eeuwig en oneindig zijt! U Alleen komt alle liefde toe, alle aanbidding, alle eer, alle dank, alle lof, alle roem en ons aller grootste deemoed ten aanzien van U! Alleen U bent waardig dat alles van ons aan te nemen!'
[2] En zo riepen zij voort en waren langs natuurlijke weg in het geheel niet tot zwijgen te brengen
[3] Daar Abedam genoeg kreeg van de loftuitingen en ook de vaderen niet meer wisten hoe een einde te maken aan dat loven en prijzen, hief de hoge Abedam weldra Zijn hand op en bewoog Zijn wijsvinger van zonsopgang naar zonsondergang; en ogenblikkelijk schoot er een ongehoord felle bliksemschicht door het hele wijde firmament, onmiddellijk gevolgd door zo'n zware donderslag, dat daarop welhaast de gehele aarde tot in haar grondvesten beefde.
[4] Dit verschijnsel bracht onze luidruchtige lofzangers tot een deemoedig zwijgen en alle vaderen sloegen zich op hun borst en geloofden dat de hoge Abedam ditmaal wel uiterst vertoornd geworden was.
[5] Daarom richtte Adam dan ook heftige verwijten aan de zojuist aangekomen lofroepers vanwege hun ongehoorzaamheid aan het woord van de Heer.
[6] Maar nu kwam de hoge Abedam in hun midden staan en zei tegen Adam: 'Adam, waarom wind je je op zolang Ik in jullie midden ben?
[7] Laat deze zaak maar aan Mij over, daar Ik alleen weet waartoe dit alles dient; ga jij maar bij je mand zitten en geniet het maal met je kinderen!
[8] Zoals deze negen heb jij Mij nog nooit geloofd, ofschoon je Mij langer kent; waarom zou het je nu moeten ergeren dat Ik hun grote loftuitingen door middel van Mijn vinger met een krachtig vuurteken over de hele oneindigheid heen teken en jullie allemaal daarmee laat zien hoe groot hun lof was?!
[9] Ik zeg je echter, omdat jij Mij nu als hoogst vertoornd beschouwt: Gelukkig degene die door zo'n toom van Mij getroffen wordt; want die zal hem weldra opwekken tot het eeuwige leven!
[10] Begrijp je een dergelijke toorn van Mijn vaderliefde jegens die kindertjes, die buiten zichzelf raken van louter liefde tot Mij, hun Vader, waardoor hun vreugde niet te beteugelen is en hun oor doof wordt, omdat die te grote liefde hen gevangen houdt in alle heilige onmatigheid?!
[11] Waarlijk, waarlijk, ik zeg jullie allen: Wie niet onmatig en buitensporig wordt in zijn liefde tot Mij, diens naam wordt niet zo onder en boven de sterren geschreven als de namen van deze negen armen der aarde, die meer dan rijk zijn in de liefde!
[12] Adam, begrijp je nu dit teken en Mijn toorn?
[13] Wees daarom rustig en eet opgewekt je maal samen met je kinderen! Amen
[14] Deze woorden raakten Adam diep in zijn hart, daarom riep hij zuchtend uit:
[15] 'O Vader, wanneer dat zo is, wie zal dan het eeuwige leven bereiken?!'
[16] Abedam antwoordde hierop aan Adam: 'Wat zucht je nu voor niets, als je Mijn wegen niet begrijpt?
[17] Zijn dan de sterren aan de hemel allemaal gelijk, en alle planten op aarde? Maar als een ster licht geeft - groot of klein - wakkert hij dan niet het licht van je ogen aan, opdat het in jou levendig terugstraalt?! En welke plant heb je ooit dood aan de bodem van de aarde zien ontgroeien?!
[18] Daarom zal ook de liefhebbende mens die een kleiner hart heeft leven; maar zijn leven zal gelijk zijn aan zijn liefde en er zal dan ook een oneindig groot verschil zijn tussen leven en leven.
[19] Zie, een zandmijt leeft ook; maar wat een verschil tussen zijn en jouw leven!
[20] Bekommer je daarom niet om de vrucht van de liefde, maar om de liefde zelf; want de vrucht zal zijn zoals de liefde is. Begrijp dat goed! Amen.'
[21] En Adam was gerustgesteld en riep onder veel dank en lof zijn kinderen tot de maaltijd en gaf ook Gabiël te kennen om zulks in de naam van de Heer te doen.
[22] En toen daarop de gasten zich in groten getale om de twee manden hadden verzameld, zei Adam met opgeheven handen:
[23] 'Kinderen, laat ons nu tevoren de heilige Gever van deze heerlijke spijzen en deze heerlijke drank loven en prijzen en laat ons om Zijn zegen vragen!
[24] O heilige Vader Jehova Abedam, U danken wij; U loven en prijzen wij; U zij alle roem, alle eer, al onze liefde, al onze deemoed en volste aanbidding in de innerlijke geest van de liefde en alle waarheid uit de liefde!
[25] O heilige Vader, zegen ons en deze maaltijd voor ons naar Uw heilige wil! Amen.'
[26] En Abedam ging naar de mand van Adam en zegende deze en ook die van Gabiël. Toen ging Hij weer terug naar Zijn mand, riep de uitverkorenen bij Zich en ging met hen om de mand zitten; maar deze mand zegende Hij niet en Hij zei:
[27] 'Waar Ik ben, daar is ook de allerhoogste zegen voorhanden!
[28] Eet en drink daarom zonder zorgen; want Ik, jullie Vader, eet immers met en temidden van jullie en in jullie! Amen.'
«« 40 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.