Het verschil tussen dode en goddelijke wetten. Ohlads woorden tot de negenennegentig raadsheren over de goddelijke wil.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 174 / 366 »»
[1] Daarop wendde de woordvoerder van de tien zich weer tot Ohlad en zei tegen hem: 'Nu, broeder, kun je de negenennegentig de wil van de Heer gaan meedelen; zij zullen naar je luisteren!
[2] Maar spreek met geen woord over de sancties, want de geopenbaarde goddelijke wil, die uit de eeuwige orde van God voortvloeit, bekrachtigt zich vanzelf. Begrijp je dat?
[3] Bovendien is een wet waaraan men een sanctie moet toevoegen alleen al slecht, verwerpelijk, onacceptabel en leeg, doordat de sanctie er niet in besloten ligt als een heel natuurlijk en rechtvaardig gevolg van het overtreden ervan. En juist deze lege wetten worden door deze helden gevreesd, en terecht; want zulke wetten maken de mens altijd tot een ware slaaf.
[4] Maar die wetten van boven vanuit de eeuwige goddelijke orde vrezen deze helden niet, want zij weten niet dat die wetten al van eeuwigheid af aan de straf in zich dragen zoals ieder mens een straffende geest in zijn geweten in zich draagt.
[5] Ga hun daarom nu de goddelijke wil bekend maken, en zij ontvangen daardoor in één persoon de leider en de rechter tegelijk; doe het zo!'
[6] Deze woorden begreep Ohlad heel goed en daarom hij ging hij dadelijk naar de negenennegentig toe en richtte de volgende woorden tot de woordvoerder van de negenennegentig:
[7] 'Nu ik van mijn minister vernomen heb dat jullie naar mij willen luisteren, wil ik dan ook in naam van de Heer van hemel en aarde voor jullie mijn mond opendoen en je met heel weinig woorden verkondigen wat de Heer van jullie verlangt en wat jullie allen nodig hebben voor je tijdelijke, maar ook in de toekomst voor je eeuwige welzijn. En daarom verzoek ik jullie als je broeder dat je mij geduldig en gelaten wilt aanhoren!
[8] Aldus luidt de goddelijke wil voor mij, voor jullie en voor ieder mens: `Ken en heb God lief boven alles, en al je broeders en zusters zoals iedereen zijn eigen leven liefheeft; mijdt overbodige genoegens van het vlees en bedenk dat er slechts één Heer is, en dat wij mensen louter broeders onder elkaar zijn, - dan zul je rechtvaardig zijn en rein in de ogen van God en de hele wereld, waar je ook mag zijn, en de Heer zal je overal zegenen en leiden naar je eeuwige geluk!'
[9] Dat is de zuivere, goddelijke orde en alleen daarin kunnen alle dingen bestaanbaar geacht worden; zonder haar is er eeuwig geen bestaan van het een of andere zijn! - Nu hebben jullie reeds alles!
[10] Willen jullie nu weggaan of hier blijven, dat is mij om het even; alleen moeten jullie je laten welgevallen dat je zelf je brood verdient, opdat de burgers van een zware verplichting worden bevrijd.
[11] Overigens zal ik het hart van de burgers niet vergrendelen en evenmin mijn eigen hart!
[12] En ikzelf en mijn tien ministers zullen trachten onze behoeften sterk te beperken en het leven van de burgers zoveel mogelijk te verlichten.
[13] Doen jullie dat ook, dan kun je blijven en deze burcht bewonen!'
«« 174 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.