Het opgelegde, onvrije geloof en het vrije, door de liefde tot God levend geworden geloof.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 47 / 366 »»
[1] Na een korte onderbreking ging de voornaamste Spreker aldus weer verder: 'Daar Ik een lichtje voor je heb aangestoken, kijk je Mij nu geheel verbluft aan en weet je niet wat je met Mij en Mijn woorden aan moet.
[2] Je vraagt jezelf af: `Hoe kan ik een heiden of een godloochenaar worden als ik tot God bid met de woorden van mijn mond?! Zou ik met mijn mond God wel kunnen belijden als ík Hem niet tevoren in mijn hart beleed, dus in de gedachten van mijn hart?'
[3] Ja, Mijn vriend en broeder, je belijdt God nu wel zodanig dat het woord uit je mond een uitdrukking is van hetgeen je in je hart denkt; maar waarom?
[4] Omdat je de Heer, je God hebt gezien en nu genoopt wordt te geloven dat er een God bestaat en hoe Hij is, en je hebt van Hem gehoord wat Hij voorheeft met de mens!
[5] Maar dit geloof is geen vrijheid van geest, maar slechts een dodend knechtschap van de geest, daar je nu moet geloven dat Hij het is, God de Heer, omdat je Hem hebt gezien en door de macht van Zijn spreken en Zijn handelen moest je daarvan overtuigd raken.
[6] Maar dit geloof zal alleen jou houvast bieden en zal met jouw overtuigingskracht niet kunnen overgaan op je nakomelingen; want hetgeen jij nu in jezelf met overtuiging bekent, dat zullen je nakomelingen als een mondelinge overlevering beschouwen en daarom nauwelijks voor waar houden, omdat het slechts een mondelinge overlevering zal zijn, en dus verreweg zwakker dan de aanschouwing die jijzelf ervoer.
[7] Over tien generaties na jou zal men jouw verminkt overgeleverde overtuiging nauwelijks de moeite waard vinden om aandacht aan te schenken, en het heidendom zal de vrucht van jouw geloof met de mond zijn, en op deze vrucht zal de volkomen godloochening volgen en daarop toch geheel zeker het gericht, omdat de mens, als hij niet met God verbonden is, reeds gericht is in zijn eigen doodsnacht.
[8] Maar wanneer je God belijdt in je hart, dat wil zeggen door je levende liefde tot Hem, en je bidt op die wijze in de geest en in de waarheid tot Hem, dan zul je je huidige onvrije geloofsgericht, waaruit nooit heil voor je zal voortkomen, van je afschudden, en je zult daarvoor in de plaats overgaan tot een levend geloof, dat wil zeggen in een levend aanschouwen van je geest in je, waarin zich immers tenslotte al je levenskracht moet verenigen wanneer je eeuwig leven wilt.
[9] En pas in dit levende schouwen zul je God waarlijk herkennen en in de geest en de waarheid levend belijden; en je zult proberen deze belijdenis ook in je nakomelingen te behouden, en die zullen doen zoals jij, en het heidendom, de godloochening, het gericht en de dood zullen ver blijven van al je nakomelingen.
[10] Want het staat toch vast en is volgens de orde volkomen zeker, dat de geest van de mens het meest innerlijke is, zoals ook de levende kiemvonk zich in het meest inwendige van iedere vrucht bevindt.
[11] Geloof en bid je met je buitenkant, je zintuiglijk materiële deel, dan lok je je geest eveneens naar je buitenkant en je stoffelijke deel, en dat is jouw gerichte deel en derhalve dood.
[12] En als je dat doet, doe je in gelijke mate geestelijk hetzelfde als wanneer je een brandende fakkel in het slijk zou steken! Ik vraag je: zal zij dan nog verder branden en je duistere pad verlichten?
[13] Jouw geest is je licht en je leven; maar als je die dooft, wat heb je dan nog over waaruit een leven voor je zou moeten groeien?
[14] Je leeft nu weliswaar omdat je God hebt aanschouwd en nu moet je geloven dat Hij bestaat; maar Ik zeg je, je zult met dit leven niet over je graf heenkomen, als je niet in je stoffelijk deel zult vergeten wat je gezien hebt en hetgeen je dan vergeten bent niet opnieuw door de machtige liefde tot God in je geest zult terugvinden!
[15] Wat Ik je nu heb gezegd, moet je even hoog in ere houden als hetgeen je hebt gezien; dan zul je het leven eeuwig bezitten, en anders slechts tot aan het graf
[16] Begrijp dat goed, en spreek als er nog iets duister voor je is, opdat Ik het voor je ophelder! Amen.'
«« 47 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.