Julius werkt de Farizeeën weg.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 162 / 244 »»
[1] Op dat moment komt er bericht uit de stad dat de groep aangekondigde nieuwbakken Farizeeën en schriftgeleerden uit Bethlehem zijn aangekomen, en dat deze een geschreven en door de tempelondertekende order bij zich hebben, waarin staat dat de burgers van Genezareth streng bestraft zullen worden als ze hen niet onverwijld kosteloos te land of over het water naar Nazareth zullen vervoeren!
[2] EBAHL zegt, erg ongerust over zulke eisen van de kant van de tempel: "Heer, zo gaat dat nu jaar in jaar uit. U bent nu nog maar net vijf dagen hier en U heeft reeds de vierde tocht van deze leeglopers meegemaakt. Ze trekken steeds maar heen en weer door het land en iedere plaats die zij bij hun trektochten overvallen takelen ze vaker erger toe dan een leger sprinkhanen! Als dat zo tien keer per jaar gebeurde, nou, dan zou ik er nog vrede mee hebben; maar iedere week twee, drie of vier van zulke groepen op je dak te krijgen en ze daarbij ook nog alle mogelijke hulp te moeten verlenen, daar zou zelfs een engel zijn geduld bij verliezen en bovendien nog straatarm worden ook! Wat moet ik nu doen? Echt, ik doe, naar vermogen, graag iedere dag alle mogelijke goeds aan alle armen, maar deze schurken, deze ware foltermeesters van de arme mensheid zou ik alle dood en verderf toewensen!"
[3] IK zeg: "Vriend, houd daar maar over op; met geduld zul je toch steeds het verst komen! Laat het verder maar aan onze vriend Julius over, die zal ze beslist vlug doorsturen, en ze zullen dan wel rekening gaan houden met dat soort voorkeursbehandelingen en zich op den duur veel minder vaak naar de plaats Genezareth begeven!"
[4] De HOOFDMAN zegt tegen zijn onderaanvoerder: "Haast je, neem twintig man en ga naar de stad! Deel de onbeschaamde booswichten mee dat deze plaats zich vanwege de grote militaire bezetting in voortdurende staat van beleg bevindt, en dat niemand haar zonder uitdrukkelijke opdracht, afgegeven door een Romeinse oppercommandant, mag betreden! En als iemand haar toch betreden heeft, dan worden hem na de ontvangen kastijding de ogen geblinddoekt en de oren met zachte modder dichtgemaakt, waarna zijn handen en voeten gebonden worden! In die toestand wordt hij in een bark gebracht, op stro gelegd en vervolgens naar de bestemde plaats vervoerd, waar hij weer bevrijd wordt van alle hand -, voet -, oog -, en oorboeien en met een roeiboot aan land gezet wordt. Voordien moet hem echter onder bedreiging van de zwaarste straf het opnieuw betreden van een dergelijke militaire standplaats, zonder rechtsgeldige toestemming van een Romeinse militaire oppercommandant, verboden worden. Als de Bethlehemieten zo'n bewijs niet hebben, behandel ze dan zonder uitzondering op deze wijze! Als ze geld hebben dan kunnen zij voor twee honderd ponden zilver wel de tuchtiging, maar niet het viervoudige boeien, afkopen! Als ze echter geen geld hebben of als ze niet willen betalen, moet ieder van hen, voordat ze geboeid worden, vijftien slagen met de roede op de tot aan de lendenen ontblote rug krijgen! Dixi, fiat!" (Ik heb gezegd, het gebeure!)
[5] Na deze woorden van de hoofdman haastte de onderaanvoerder zich met twintig man naar de stad en vond daar in het huis van Ebahl veertien Farizeeën en schriftgeleerden, die de bedienden van het huis luid verwensten omdat men niet volledig tegemoet wilde komen aan hun brutale eisen.
[6] Toen de onderaanvoerder hen naar hun vergunning vroeg zeiden de BRUTALEN: "Wij zijn priesters van God, hier is het teken van de tempel en meer hebben wij in de gehele wereld niet nodig!"
[7] De ONDERAANVOERDER zegt: "Deze plaats bevindt zich in voortdurende staat van beleg. Er is een strenge keizerlijke wet waarin staat dat zonder enige uitzondering geen vreemde zo'n plaats zonder de vastgestelde wettelijk aantoonbare toestemming betreden mag! Niemand kan zich verontschuldigen door onbekendheid met de wet! Omdat u, zoals ik zie, het bewuste bewijs niet heeft, betaalt u voor straf twee honderd pond zilver of u krijgt als u dat liever hebt, ieder vijftien slagen met de roede op de blote rug! Daarna wordt u gebonden met de bekende viervoudige Romeinse boeien en naar een door u te bepalen plaats gebracht. Dit alles moet nu zonder enige tegenspraak gebeuren, want iedere vertraging en ieder weerspannig weerwoord heeft een verdubbeling van de straf tengevolge!"
[8] Als de Farizeeën en schriftgeleerden dat horen, roepen zij Ebahls HUISMEESTER en bevelen hem om hen meteen de twee honderd ponden zilver te lenen. Maar deze zegt: "Mijn heer heeft u toch niet gevraagd om te komen, waarom moet hij dan nu voor u betalen? Want iets aan u lenen staat gelijk met geld in de zee gooien! U heeft buiten toch veertien bepakte ezels! Ontlast die dieren maar van tweehonderd pond en u zult daardoor uw ruggen veilig stellen voor de harde slagen met de roede! Ik geef u geen stater!"
[9] Wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden dit antwoord van de goede en trouwe huismeester van Ebahl horen, trekken ze een heel zuur gezicht, gaan onder de hen zeer onaangename begeleiding van de onderaanvoerder naar buiten naar hun lastdieren en ontlasten deze zonder moeite van de tweehonderd pond zilver die ze teveel droegen.
[10] Nadat de onderaanvoerder het geld opgeborgen heeft, boeit hij hen meteen op de bekende manier en laat hen met hun lastdieren op een grote bark brengen, waar ze als kalveren op het stro gelegd worden en vervolgens onder zware bewaking over water daarheen vervoerd worden waarheen ze aangaven te willen gaan. De jonge Farizeeën en schriftgeleerden jammeren natuurlijk ontzettend, maar dat helpt hen echt niets. - Na een uur komt de onderaanvoerder weer bij ons en vertelt dat hij alles precies uitgevoerd heeft zoals de hoofdman hem dat bevolen had.
[11] De hoofdman prijst hem en vraagt hem dan waar hij het gekregen geld heeft gelaten.
[12] En de ONDERAANVOERDER zegt: "Heer, ik heb het zolang aan de rechtschapen huismeester van Ebahl in bewaring gegeven, maar u kunt verder met de twee honderd zuivere ponden zilver doen wat u wilt."
[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat is prima, deze kerels zullen aan ons Genezareth denken! Komen ze hier voorbij, of nemen ze de route door de bovenste kleine arm? Of gaan ze soms door de geul die bovenlangs de kleine arm, respectievelijk daarvan slechts door een hele smalle landtong gescheiden in de zee uitkomt, maar toch wel diep en breed genoeg is om een bark met een lading van een dertigtal mensen te dragen zonder de modder van de bodem te raken?"
[14] De ONDERAANVOERDER zegt: "Om ieder hinderlijk opzien te voorkomen, vanwege de huidige Joodse sabbat, heb ik ze door de geul laten gaan. "
[15] De HOOFDMAN zegt: " Alweer goed en verstandig! Je zult weldra bevorderd worden, dat zegt hoofdman Julius je! - Die zullen zich Genezareth herinneren, en niet zo vlug meer terugkomen!"
«« 162 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.