De veroordeling van de misdadigers.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 193 / 244 »»
[1] CYRENIUS prees Julius nu, maar zei ook heel vriendelijk en wijs: "Beste Julius, je weet dat ik veel met je op heb en dat je heldere verstand mij altijd goed beviel, maar dat wat je nu gezegd hebt, schijnt me toch niet helemaal van jezelf te zijn. Dat heb je ook van die zekere Ene in je hart ontvangen!"
[2] JULIUS zegt: "O zeker; want de waarheid ligt niet in het vuur, maar slechts in het zachte licht ervan, en daarom ben ik sinds ik Hem ken ook veel zachter en meegaander geworden. Oh, kon ik toch nog eenmaal in mijn leven Hem ergens ontmoeten!"
[3] De naast hem staande en alles in het oog houdende JARAH zegt: "Oh, dat is ook mijn enige wens!"
[4] Tijdens dit gesprek kwam Ik ongemerkt achter Julius staan. Alleen CYRENIUS zag Mij, en zei na een wenk van Mij, tegen Julius: "Kijk eens om! Achter je staat iemand, die geloof ik met je wil spreken!"
[5] Julius kijkt vlug om en valt bijna in onmacht van blijdschap Mij hier te zien, en Jarah geeft een kreet van grote verrukking en valt als een dode aan Mijn borst; Ik moest haar wel een half uur zo laten liggen, tot zij uit haar zalige verdoving weer bij kwam.
[6] Maar omdat het al flink tegen de avond begon te lopen, zei IK tegen de oude Marcus: "Zorg jij nu weer voor een welvoorzien avondmaal; laat er geen gebrek zijn aan vissen, brood en wijn!"
[7] MARCUS zegt: "Heer, wat moeten we nu met de misdadigers doen, die daar bij de zee aan palen gebonden en door soldaten bewaakt, waarschijnlijk in grote angst op hun oordeel wachten?"
[8] IK zeg: "Die laten we vandaag zevenvoudig smachten, vanwege de vele kwade geesten waardoor zij bezeten zijn, en niemand mag hen te eten of te drinken geven, omdat ze anders niet te genezen zijn! Broeder Julius, deel jij hen vandaag nog als oordeel mee, dat ze morgen een zeer pijnlijke dood zullen sterven door een langzame verbranding die de gehele dag zal duren! Pas morgen zullen ze dan begenadigd worden, en Ik zal zien of ze losgelaten kunnen worden. De uitzinnige angst zal hun kwade inwoners murw maken en zij zullen de een na de ander vertrekken. Bind hen echter wel vast aan de palen, anders zullen ze je nog veel moeite geven!
[9] De zeven politieke opruiers kun je wat lichter straffen, omdat hun misdaad geen belangrijke zaak betrof; aan hen deel je als oordeel mee dat ze een harde tuchtiging met roeden zullen krijgen, en laat hen daarna wat brood en water geven! Morgenochtend blijkt wel of hun straf achterwege kan blijven of niet!"
[10] Na deze woorden zei CYRENIUS tegen Julius: "Ga dus, breek de staf en deel hen mee wat ze morgen kunnen verwachten!"
[11] Julius staat meteen op en loopt met enige onderaanvoerders naar de oever, die ongeveer vijfhonderd passen van de woning van Marcus af lag. Als hij daar bij de aan de oeverpalen vastgebonden misdadigers komt, beveelt hij de soldaten om de misdadigers nog vaster aan de palen te binden. Pas als de soldaten dat met touwen en kettingen gedaan hebben, zegt Julius tegen de vijf roofmoordenaars wat zij de volgende dag vanaf 's morgens vroeg kunnen verwachten! Op dezelfde wijze deelt hij de zeven politieke misdadigers de harde tuchtiging mee.
[12] Als de vijf roofmoordenaars dat oordeel horen, beginnen ze te jammeren, te beven en te vertwijfelen, en roepen dat men hen liever meteen kon doden, want zo'n pijnlijke straf zouden zij onmogelijk kunnen verdragen! Ook de zeven roepen om genade en barmhartigheid. Maar Julius gaat meteen weg en luistert noch naar het afgrijselijke gehuil van de vijf roofmoordenaars, noch naar de zeven andere misdadigers.
[13] Als hij weer bij ons komt, zegt hij: "Dat is echt geen kleinigheid! Dat gejammer, die vertwijfelde gezichten en gebaren, waardoor zelfs een dier met ontzetting vervuld zou worden! Nou, ik ben blij dat ik weer uit hun omgeving weg ben! Het is bijna niet te geloven, -maar het hoofd van Medusa zou er haast nog menselijker uitzien! Ik ben nu werkelijk benieuwd wat die kerels morgen voor gezichten zullen trekken!"
[14] "Weet je" zeg IK tegen Julius, "dat komt door de kwade geesten in hen! Die zullen de grote angst nauwelijks tot morgen verdragen en zullen zich, zoals Ik gezegd heb, voor het grootste deel uit de voeten maken, en wij zullen morgen de mensen gemakkelijk helemaal kunnen verlossen."
[15] CYRENIUS vraagt: "Maar wat moet er dan met hen gebeuren? Kunnen wij ze dan vrij laten, of moeten wij ze toch nog een tijd opgesloten houden?"
[16] IK zeg: "Ongetwijfeld, want zonder volledig onderricht kunnen zij in geen geval vrijgelaten worden! Ook de zeven niet, want een mens raakt de zonde niet zo snel kwijt, als de snelheid waarmee hij zich daaraan heeft overgegeven! Voor de vijf zal een periode van een ongeveer jaar voldoende zijn, en voor de zeven een half jaar. - En laten we dan nu in alle rust blij het nachtmaal tegemoet zien!"
«« 193 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.