Ziel en lichaam.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 218 / 244 »»
[1] CYRENIUS zegt: "Heer, vergeef mij, hier moet ik iets tussendoor vragen! Wat gebeurt er dan met de kiem van de tarwe als die tot meel gemalen en vervolgens tot brood gebakken en daarna gegeten wordt? Leeft in deze stadia de levenskiem nog steeds door?
[2] IK zeg: "Zeker; want als jij het brood eet, wordt de materie van het meel weldra weer langs de natuurlijke weg uit het lichaam verwijderd, maar het kiemleven gaat dan door zijn geestelijke vorm meteen in het leven van de zielover en wordt volgens zijn overeenstemmende geaardheid, één me:t haar. Het meer materiële van de levenskiem, dat haar altijd, zoals het Mozaïsche water bij de geest van God, als solide ondergrond diende, wordt voedsel voor het lichaam en gaat uiteindelijk, als het naar behoren gezuiverd is, ook in de zielover .Dat dient haar tot vorming en voeding van de organen der ziel, zoals haar ledematen, haar haren enz. en verder voor de vorming en voeding van al datgene, wat je van a tot z aan een menselijk lichaam vindt.
[3] Dat een ziel uit al dezelfde delen als het lichaam bestaat, daarvan kun je je bij de engel Raphaël, die aan onze tafel zit en nu met Josoë spreekt, meer dan tastbaar overtuigen. (Mij naar de engel wendend:) Raphaël kom hierheen, en Iaat je door Cyrenius betasten!"
[4] De engel komt, en CYRENIUS betast hem en zegt: "Ja, ja, dat is puur natuur en zogezegd duidelijk materie! Hij heeft heus net als wij alle ledematen en dezelfde vorm als wij, alleen is alles veel edeler, zachter en heel wat mooier; want de charme van zijn gelaat is, kan men wel zeggen, onovertrefbaar stralend mooi! Het is zeker geen meisjesgezicht, maar een mannelijk gezicht, met ernstige trekken, maar tevens toch mooier dan het mooiste meisjesgelaat! Ik heb mij voorheen echt veel te weinig om dit lid van ons gezelschap bekommerd. Hij wordt bepaald steeds mooier, hoe langer ik hem bekijk. Mijn hemel, dat is echt heel vreemd! (Tot de engel sprekend:) Luister eens, prachtig mooie engel, voel je ook liefde in je mooie borst?"
[5] De ENGEL zegt: "O ja; want mijn geestelijke lichaam is gelijk aan de goddelijke wijsheid, en mijn leven is de eeuwige liefde van God de Heer. En omdat mijn leven zuiver liefde is, moet ik de liefde toch ook voelen, omdat mijn leven zelf alleen maar zuiver liefde is.
[6] Hoe kon U, als zo'n wijs man, mij nu zoiets vragen? Zie, wat God de Heer Zelf eeuwig was, is en eeuwig zal blijven, dat moeten wij toch ook zijn, omdat wij geheel uit Hem en zodoende ook volledig in alles Zijn wezen zijn. Zoals de straal van de zon ook geheel hetzelfde is en doet, als de zon zelf! Als dit nu zo is, waarom dan die vraag?!"
[7] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat is helemaal in orde, en ik zou dat ook zonder jouw verklaring wel geweten hebben; maar ik moest je toch iets vragen om de klank van je stem te kunnen horen. Maar nu zijn we wel klaar met elkaar en je kunt wel weer naar je plaats gaan!"
[8] De ENGEL zegt: "Dat heeft niet u, maar alleen de Heer mij te bevelen!"
[9] CYRENIUS zegt: "Vriend, het lijkt me toe dat je bij je schoonheid, wijsheid en liefde toch nog aardig koppig en eigenzinnig bent!?"
[10] De ENGEL zegt: "O zeker niet! Maar sterfelijken kunnen en mogen mij geen voorschrift geven; want zelf ben ik heer en Iaat mij door niemand wat voorschrijven. Mijn ik is nu, afgezien van het feit dat ik volledig in alles uit God ben, een volmaakt zelfstandig ik! Bovendien behoef ik niet zoals de mensen van deze wereld voor iets te vrezen, want daarvoor heb ik een macht en kracht waarvan u nog nooit gedroomd heeft. Als u deze echter nader wilt Ieren kennen, vraagt u dan maar eens aan de hoofdman Julius en mijn leerling Jarah en ook de leerlingen van de Heer; die zullen u daarover wel wat weten te vertellen!"
[11] CYRENIUS zegt: "Heer, wilt U hem zeggen dat hij weer naar zijn plaats moet gaan, anders begin ik werkelijk heel erg bang voor hem te worden; want met hem zou ik echt geen kersen gaan eten! Hij wordt steeds grover en opgewondener, en er is met hem ondanks al zijn schoonheid niets aan te vangen."
[12] IK zeg tegen de engel: "Nu, ga dan maar weer naar je plaats!" En de engel volgt ogenblikkelijk mijn aanwijzing op en gaat weer naar zijn oude plaats. Cyrenius is daar blij om, want hij was werkelijk erg bang voor de engel geworden.
[13] Meteen daarna vragen Johannes en Matthéus Mij of zij dit allemaal op moeten schrijven.
[14] IK zeg: "Dat kunnen jullie voor jezelf doen, maar voor het volk behoef je dat niet op te schrijven, want dat is nog zo'n tweeduizend jaar te jong om dat te begrijpen. Aan de zwijnen moet men de parels nooit voor werpen, omdat ze die kost helemaal niet weten te onderscheiden van het slechtste zwijnevoer. Maar voor jullie en voor een paar anderen kunnen jullie dat in elk geval wel opschrijven."
[15] En de beide leerlingen doen dat ook met passende beeldtekens ter onderscheiding van dat, wat zij in Mijn opdracht met gewone Hebreeuwse lettergrepen hebben opgeschreven.
«« 218 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.