De val der geesten, de val van Adam en de erfzonde.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 224 / 244 »»
[1] "De val van de eerstgeschapen geesten, ofwel van de vrije en tot leven gebrachte ideeën van God in de eindeloze ruimte, is de grote scheiding waarvan Mozes zegt: 'Toen scheidde God het licht van de duisternis!' Hoe dat echter begrepen moet worden in de ware zin van de goede en correcte overeenkomst, heb ik jullie allen reeds voldoende getoond. Het gevolg daarvan -de noodzakelijke materiële wereld, diens grote en kleine delen zoals zonnen, aarden en manen en alles wat daarin en daarop is -is in de eindeloze ruimte verstrooid.
[2] De 'val van Adam', is echter al meer een feitelijk gebeuren dan de zogenaamde 'Val van de engelen', maar is daarbij voor wat betreft overeenkomst, toch homogeen met de val der engelen. Alleen komt bij de 'val van Adam' al echt een positieve wet te voorschijn, terwijl bij de val van de engelen er nog lang geen wet in het geding kon zijn, omdat toen pas met de grote ontwikkeling van de vrij te maken wezens begonnen werd, en er buiten God nog niet zulk verstandelijk vermogen bestond dat men een positieve wet had kunnen geven.
[3] Daarom vond er tijdens de zogenaamde 'Val der geesten' ook een noodzakelijke en gedwongen scheiding plaats, terwijl de adamitische scheiding, omdat die door hemzelf veroorzaakt werd, een vrije was en zodoende geen dwang, maar meer een vrije handeling van de in alle sferen van de ziel reeds vrije eerste vleselijke mens. Als geheel is het toch ook een tevoren voorziene handeling volgens de geheime orde van God, die weliswaar nooit als een absolute noodzaak, maar toch als een toelating onder 'je zult' en 'je zult niet' vanwege de vrije wil van de mens gegeven wordt om zich door eigen handelen zelf te versterken.
[4] Het verschil is als dat van een mensenkind, dat zijn eigen voeten nog niet gebruiken kan en daarom van de ene plaats naar de andere gedragen moet worden, met een gezonde man, die allang heel goed en snel kan gaan.
[5] Wie echter eenmaal zelf kan gaan, die behoeft men toch niet meer als een pasgeboren kind naar een plaats te dragen die men met het kind en voor het kind bereiken wil, maar men wijst hem de snelste en zekerste weg naar de plaats van bestemming. Als de gezonde en op stevige voeten staande mens die weg wil gaan, dan zal hij het doel ook veilig en zonder gevaar bereiken. Maakt hij echter vrijwillig omwegen, nou, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten als hij het beoogde doel vaak veellater, moeilijker en moeitevoller bereikt.
[6] En dat zien we dan ook bij Adam. Als hij het positieve gebod opgevolgd zou hebben, zou de mensheid, respectievelijk de volmaakte ziel van de mens niet het zeer harde, zware en gebrekkige vleselijke lichaam gekregen hebben, dat nu met erg veel gebreken behept is.
[7] Maar de ongehoorzaamheid tegen het positieve gebod heeft de eerste mens noodzakelijkerwijs op een grote omweg gebracht, waarop hij nu het doel veel moeilijker en veellater bereikt.
[8] Jij denkt weliswaar bij jezelf: 'Ei, hoe kan een klein, slechts moreel, voorschrift of het gehouden wordt of niet, op de gezamenlijke natuur van de mensen nu zo'n wezenlijke invloed hebben? Adam zou zonder het domme genot zeker net eender de vleselijke Adam gebleven zijn, als hij het door het genot van de appel gebleven is, en hij zou eenmaal zeker net zo goed vleselijk hebben moeten sterven, als nu nog alle mensen!'
[9] Aan de ene kant heb je wel gelijk, maar aan de andere kant ook ongelijk. Het genot van een appel, die een gezonde en zoete vrucht is, is zeker niet dodelijk, want anders zouden nu alle mensen, die appels eten, spoedig daarna sterven. Dus aan de appel zelf schort weinig of niets. Maar als hij voor onbepaalde tijd niet gegeten mag worden, hetgeen dan slechts bedoeld is ter verdere versteviging van de ziel, en de ziel echter, bewust van haar vrije wil, het voorschrift minacht en overtreedt, dan veroorzaakt zij in zekere zin een doorbraak in haar wezen, en die lijkt dan op een open wond, die moeilijk helemaal te genezen is. Want ook al wordt de wond een lidteken, dan worden door de littekenvorming toch een aantal vaten zo bekneld, dat daarna de levenssappen van de ziel daar niet goed kunnen circuleren en op de plaats van het lidteken steeds een onprettig pijnlijke druk uitoefenen.
[10] Daardoor wordt de ziel er van afgehouden om voornamelijk voor het vrije ontwikkelen van de geest in haar te zorgen, en zij schenkt nu het grootste deel van haar aandacht aan het laten verdwijnen van het lidteken. -Welnu, dat lidteken heet 'wereld'!
[11] De ziel doet voortdurend moeite om dit lidteken kwijt te raken; want het maakt de ziel zorgelijk d.w.z. het geeft haar wereldse zorg. Maar hoe meer de ziel zich uitslooft, des te ruwer wordt het lidteken, en hoe ruwer het wordt, des te meer zorgen het veroorzaakt. En de ziel kan tenslotte niets anders meer doen dan zich alleen maar met de genezing van dit oude lidteken bezig houden, dat wil zeggen, zich zorgeloos te maken. Zij wordt tenslotte bijna helemaal één met dit lidteken en bekommert zich nog maar weinig om haar geest. - En kijk, dat is de zogenaamde 'erfzonde"'
«« 224 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.