De macht van de erfelijkheid.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 225 / 244 »»
[1] "'Hoe kan dat echter erfelijk zijn?' - zal men vragen. Oh, heel gemakkelijk, vooral bij de organische zielvorming. Wat deze eenmaal opgenomen heeft kan zij duizenden jaren behouden, als dat niet door de geest in haar weer helemaal in orde gebracht wordt. Kijk eens naar het type mens binnen een volk! Als Ik jullie nu de gestalte van zijn oerstamvader laat zien, zullen jullie allen al gauw beamen dat er een belangrijke overeenkomst bestaat met al zijn nakomelingen. Als de stamvader een goed en meegaand man was en zijn vrouw ook, dan zal daarna op een paar uitzonderingen na dat hele volk meegaander en beter zijn dan een volk met een opvliegende, trotse en heerszuchtige stamvader.
[2] Als een geringe uitwisbare trek van een oerstamvader fysiek en moreel nog na een paar duizend jaar bij al zijn nakomelingen heel goed te herkennen is, hoeveel te meer dan een karaktertrek van de eerste mens op aarde in al zijn nakomelingen. Want zijn ziel was in het begin veel ontvankelijker en daardoor veel gevoeliger dan de latere zielen, bij wie het merkteken van de vader, meteen bij de verwekking, in de stroom van het levenszaad ingeprent werd, en vervolgens op de natuurlijke weg niet meer uitgewist of zelfs vernietigd kon worden. Jammer genoeg vervormt dat lidteken de ziel erg, en God heeft altijd alles aangewend om een ziel zelf de mogelijkheid te geven om dat kwade lidteken voor altijd te laten verdwijnen. Maar dat wilde tot op heden niet zo erg goed gelukken, en Ik kwam nu Zelf daarvoor op deze aarde om dat oude onaangename lidteken uit te wissen.
[3] En Ik zal het ook uitwissen; maar dat zal gebeuren door de vele wonden, die in Mijn lichaam geslagen worden. Dat kunnen jullie echter nu niet begrijpen. Als het zover is, zullen jullie het óók begrijpen, en de heilige geest van alle waarheid zal jullie dan daarbij in alle wijsheid leiden.
[4] Jullie hebben toch ook in Mozes gelezen, hoe hij spreekt over de vloek van Jehova over de aarde, en dat er staat: 'In het zweet uws aanschijns zult u verder uw brood verdienen!' En dan staat er over de aarde ook meteen na de vloek: 'Doornen en distels zult u dragen.'
[5] Kijk, als je dit letterlijk zou willen nemen volgens wat de woorden weergeven, dan zou je, tenminste als het ook werkelijk zo letterlijk bedoeld zou zijn, het volste recht hebben om God van een domheid te beschuldigen! Maar omdat zo'n uitspraak alleen maar psychisch en eigenlijk geestelijk opgevat moet worden, vervalt die beschuldiging vanzelf. De mens is er zelf altijd voor verantwoordelijk als zijn bestaan moeilijker wordt, zoals hij het ook aan zich zelf te wijten heeft als in een bepaald land de oogst vaak slechter is dan zij normaal zou moeten zijn, want de weersgesteldheid hangt niet helemaal van de wil van God af, maar ook van de wil van de mensen.
[6] Als een ziel eenmaal zichzelf geheel bewust is en met het gebruik van haar verstand zover komt dat zij in zichzelf de orde van God goed kan zien en herkennen, dan moet zij vervolgens ten behoeve van haar versteviging zelf handelend op gaan treden volgens de in haar bestaande en herkende orde van God. Doet zij dat op een bepaald punt echter niet, maar laat zij dat na, of doet zij in plaats daarvan iets geheel tegengestelds, dan is het duidelijk dat zij zich op dat betreffende punt een niet gemakkelijk uitwisbare schade toebrengt. Uit zichzelf kan zij zich daar nooit meer van bevrijden, omdat het gevolg is dat haar werkzaamheid al meer of minder in de war raakt. En in de loop der tijd ontstaan daaruit vanzelf steeds meer beperkingen van de ziel, zoals: allerlei blindheid, domheid, onverstand, zwak begripsvermogen, vrees, moedeloosheid, treurigheid, angst, ergernis, toorn, woede en tenslotte zelfs vertwijfeling.
[7] Wel, dat zijn nu de 'doornen' en 'distels', die de 'aarde', d.w.z. de verminderde verstandelijke vermogens van de ziel zelf in zich heeft laten opgroeien, als parasieten op de overigens gezonde takken der bomen!
[8] De 'vloek van God' is niets anders dan het aan de ziel die zichzelf bedorven heeft, geschonken verhelderende inzicht dat zij zich in werkelijkheid zelf in weerwil van de orde bedorven heeft, en dat zij daarom enkel door eigen schuld verder haar brood in het zweet van haar aangezicht zal moeten zoeken.
[9] En het 'zweet des aangezichts' is niets anders dan het al besproken zorgenlitteken van de ziel, dat zij zichzelf door het genot van de Mozaïsche appel toegebracht heeft; iets wat zij ook heel goed had kunnen vermijden."
«« 225 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.