De val der geesten.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 227 / 244 »»
[1] "Maar zoals het op kleinste schaal bij de mens ging toen hij in de zonde viel en daardoor zijn geaardheid bedierf, zo ging het eenmaal bij het scheppen van de zuivere geesten uit God vrijwel op gelijke wijze.
[2] De gedachten en de daaruit ontstane grote ideeën van God zouden zich eenmaal zover gevonden hebben, dat zij zich tot een met een eindeloos verstand begaafd wezen volgens de oervorm van God verbonden zouden hebben. Dan zouden zij zich hun vrije zelfstandigheid bewust beginnen te worden. Het eerste wat dan gedaan zou moeten worden om hen geheel vrij te naken, moest dan zijn, dat hen de gelegenheid gegeven en getoond werd, hoe en op welke wijze zij in hun handelen vrij zouden kunnen worden en zijn.
[3] Maar hoe moest dat gebeuren? Moest men hen alleen maar in zekere zin zeggen: Jullie zijn nu levend, alsof je dat uit jezelf bent, en kunt doen wat je wilt!? -Dan is het maar de vraag of zulke wezens, die in hun leven nog geen ervaringen opdeden, wel in staat zijn om de een of andere vrije bezigheid te kunnen gaan doen. Ja, zij zullen veel eerder, net als een veelvraat, zich alleen storten op de verzadiging van hun wezen met een voor hen geschikt voedsel en verder zeker niets anders doen. Zoals jullie dat bij geestelijk nog zeer onontwikkelde volken kunt zien en ondervinden. Hun gehele zorg is gericht op de buik, en al hun bezigheden zijn afgestemd op de zo goed mogelijke bevrediging van dat lichaamsdeel.
[4] Een ander voorstel is: Zeg, afhankelijk van hun verstandelijke vermogens, wat zij moeten doen, en dan zullen zij op die manier wel aan de slag gaan! -Goed zeg Ik, als echter in de wezens, die nog erg tot de oude rust geneigd zijn omdat zij daaruit zijn voortgekomen, helemaal geen lust tot bezig zijn is opgewekt en voorlopig ook niet opgewekt kan worden, de liefde voor algehele passiviteit de boventoon gaat voeren en de wezens daarom toch niet actief worden, wat dan? Wel, dwing ze dan door de almacht die de Schepper zo duidelijk heeft!
[5] Allemaal goed en wel, maar waar blijft dan de absolute zelfwerkzaamheid, die alleen maar in staat is een geschapen wezen tot volle onafhankelijke vrije zelfstandigheid te brengen? Kijk, zonder deze uitgesproken volle onafhankelijke zelfstandigheid zou ieder geschapen wezen een zuivere machine blijven, die slechts door de wil en volgens het vrije verstand van de machinemeester aan het werk gaat!
[6] Daaruit zien jullie wel, dat er hierbij van 'moeten' helemaal geen sprake kan en mag zijn. Want met 'moeten' werken alleen maar machines, waarvan er jammer genoeg op deze aarde, de aarde zelf inbegrepen, een nog te grote hoeveelheid voorhanden is. Ook het eindeloze heelal is geheel gevuld met zulke bestuurde machines. Want alle zonnen en manen zijn slechts machines, en alle lichamelijke wezens op en in hen zijn het ook, net zoals het lichaam van iedere mens op zichzelf niets anders is dan een kunstige machine, die door de vrije wil van de ziel op velerlei manieren in beweging gezet kan worden.
[7] Als dit echter zo en onmogelijk ooit anders kan zijn, hoe zouden dan de eerstgeschapen reine geestelijke wezens tot beperkte vrije zelfstandigheid en van daaruit uit zichzelf tot de volle zelfstandigheid kunnen komen? Kennelijk is er geen enkele andere manier dan met een' Je zult'gebod, hoewel niet zo dwingend als bij Adam.
[8] Maar het gebod alléén zou ook voor niets zijn, als er samen met het gebod niet de neiging of prikkel tot overtreding daarvan aan het nieuw geschapen wezen meegegeven zou worden. Als de neiging tot overtreden het wezen echter ingegeven is, dan moet ook een daaruit voortkomend kwaad gevolg als een soort straf ingecalculeerd zijn, en aan het wezen moeten de gevolgen getoond worden, zodat ze reëel zijn, en ook moet het verteld worden hoe en waarom die gevolgen altijd zullen en moeten volgen op een handeling die tegen het gebod ingaat.
[9] Ja, men moet de wezens zelfs tonen, dat het wezen dat het gebod overtreedt misschien in het begin wel een kort durend voordeel kan hebben, maar dat daaruit later steeds een langdurig nadeel zal voortkomen, dat slechts met veel moeite en inspanning te niet gedaan kan worden. Daarmee voorzien kan het nieuw geschapen wezen pas een waar gebruik gaan maken van zijn vrije verstand en de daaruit voortvloeiende daadkracht, en dan mag het gaan zoals het gaat, krom of recht, goed of slecht. Kort en goed, het nieuw geschapen wezen wordt nu uit zichzelf werkzaam en begint zo aan de voornaamste episode tot de volle en echte zelfstandigheid, en daar gaat het tenslotte bij alle geschapen intelligente wezens om. Want zo wordt de zelfstandigheid, hoe dan ook, op een korte of op een langere weg, bereikt en de totale vernietiging van het eens geschapen verstandelijke wezen is daardoor afgewend.
[10] Of de zelfstandigheid voorlopig echter iets zaligs of iets onzaligs is, dat is dan uit het oogpunt van de Schepper niet belangrijk, want voor ieder wezen is een deur opengelaten om op de uitgestippelde wegen de zaligheid te bereiken. Wil het -dan is dat goed voor het wezen, wil het echter niet -ook goed! Want niemand anders heeft daaraan schuld dan alleen het wezen zelf. Het behoudt eeuwig zijn zelfstandigheid. Zalig of niet, is dan niet belangrijk, want in de grond van de zaak moet het als schepsel toch voldoen aan de totale orde van de Schepper .
[11] Nu we dat weten, zal het niet moeilijk meer zijn om de val van de eerste geschapen reine geesten daarmee onder woorden te brengen. Want zij kregen ook een gebod, en daarbij de noodzakelijke prikkel om het te overtreden, met daaraan verbonden kortstondige voordelen. Daartegenover stond wel geen bijzondere prikkel om het gebod te houden, maar wel het duidelijk gestelde uitzicht op de eeuwige voordelen, die, zij het ook wat later, toch altijd zeker op het opvolgen van het gebod zullen en moeten volgen!
[12] Dat toen een deel der wezens het gebod opvolgde en een deel niet, is duidelijk in de zichtbare materiële schepping te zien, die als een gericht of als de straf op het niet houden van het gegeven gebod moest volgen, en op zichzelf, in geestelijk opzicht, niets anders is dan de langere weg naar het zalige vrije bestaan van de geschapen geesten.
[13] Anderzijds is dan onze engel, zoals hij nu bij ons is, een net zo duidelijk bewijs ervoor dat toch talloze heerscharen van toen vrij geschapen geesten het gegeven gebod, ook al was het niet zoals bij Adam een dwingend, opgevolgd hebben, en nu is de gehele materiële schepping in alles aan hun macht, kracht en wijsheid onderworpen.
[14] Deze engel zal weliswaar voor de latere mensen maar weinig bewijs opleveren dat een overgroot deel van de eerstgeschapen reine geesten door het gegeven gebod niet gevallen is; dat is echter voor de zaligheid van ieder mens ook helemaal niet nodig, vooral zolang een mens nog niet door zijn geest tot de volle kennis van zichzelf is gekomen.
[15] Als een mens zover komt, staan zonder meer op dat moment, zoals men dat pleegt te zeggen, alle zeven hemelen voor hem open, en daaruit kan hij dan bewijzen halen zoveel hij maar wil. En op deze wijze is alles dus geregeld.
[16] Mijn beste Cyrenius, zeg me eens of je je van de zondeval der eerstgeschapen geesten nu een goed begrip kunt vormen!"
«« 227 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.