Het ontstaan en verdwijnen van de druipsteengrot.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 6 / 244 »»
[1] IK zeg: "Dat is ook niet zo belangrijk. Of je het weet of ook niet weet zal je leven niet armer of rijker maken. Maar je mag toch wel weten dat daar geen mensenhanden aan te pas zijn gekomen; de natuurlijke elementen vormden dit alles als bij toeval. De bergen nemen steeds vochtigheid uit de lucht op; daarbij komen de herhaaldelijke regens, de sneeuwen de nevels, die vaak de bovenste toppen van de bergen omhullen. Het op de bergen neergeslagen vocht sijpelt voor het grootste gedeelte door de aarde en het gesteente van de bergen, en waar het boven een inwendige holle ruimte komt, verzamelt het zich in druppels, die bijna voor de helft uit opgeloste kalk bestaan. Die druppels vallen naar beneden. Het zuivere water daaruit sijpelt dan nog dieper naar beneden, of het verdampt in zo'n ruimte. Maar de slijmerige kalkmassa wordt harder en harder, en door de regelmatige toename ontstaan er uiteindelijk allerlei vormen, die meer of minder nu eens op het ene, dan weer op het andere aardse maaksel lijken. En zo ontstonden al die scheppingen in deze grot op een geheel natuurlijke manier, hoewel daarnaast wel is aan te nemen dat satans dienaren belangrijk bijgedragen hebben aan de betere vormgeving van allerlei op mensen lijkende vormen, teneinde de zwakke mensen een rad voor ogen te draaien.
[2] Daarom is het beter om zo'n grot, die het duister bijgeloof zeer in de hand werkt, voor alle toekomstige tijden ontoegankelijk te maken. Dus gaan wij nu naar buiten opdat Archiël zijn opdracht betreffende deze grot uit kan voeren!"
[3] FAUSTUS bedankt Mij heel hartelijk voor deze verklaring en zegt: "Mij is deze verklaring des te meer begrijpelijk, omdat ik deze - weliswaar meer als een vermoeden -al van de Romeinse natuurkundigen heb gehoord. Maar ook de toevoeging over de medewerking van de satan is zeer belangrijk; want de levensvijand zal zulke zaken zeker niet onbenut laten, en de kwade gevolgen liggen in drie werelddelen voor het grijpen! Dat is mij nu allemaal zonneklaar; maar slechts één ding kan ik niet zo goed plaatsen, - en dat is: hoe kan God gelukkig zijn!
[4] Zeg mij eens, welk genoegen kan God nu beleven aan Zijn eigen onverwoestbare leven?! Hij kent toch altijd al precies de werkelijke reden van het bestaan? Kan Hij dan vreugde beleven aan die onontkoombare steeds maar gelijkblijvende kennis? Daarbij heeft Hij geen enkele mogelijkheid om Zichzelf te veranderen! Een mens zou dan toch van verveling dood gaan?!"
[5] IK zeg: "Kijk deze mensen hier! Zij zijn Gods vreugde, als zij in Zijn ordening datgene worden waarvoor zij bestemd zijn. In hen vindt God Zijnsgelijken terug. Hun voortdurende groei in alle soorten kennis en daardoor in alle liefde, wijsheid en schoonheid, is Gods onverwoestbare vreugde en zaligheid! Want alles wat de oneindigheid bevat, is daar alleen maar voor de kleine mens, en er is in de eeuwigheid niets, wat er niet alleen maar voor de kleine mens zou zijn. -Nu weet je dat ook! Maar nu gaan we uit deze grot, opdat Archiël zijn opdracht zo snel mogelijk kan uitvoeren!"
[6] Wij haasten ons nu om de grot te verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal, en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen. Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij ons ongeveer drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij de voormalige plaats van de ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets geweest zou zijn, omdat de ingang zelf een harde en steile rotswand was geworden.
[7] Als Faustus en ook alle aanwezigen zien hoe deze plaats in de bergen veranderd is, zegt Faustus tegen Mij: "Heer en Vriend! Waarlijk, ik kan mij nu niet langer meer beheersen! De verschijnselen komen nu te dicht bij het scheppende; ze bevinden zich al een eeuwigheid voorbij de horizon van mijn begrip! Ik weet nu echt niet meer of ik nog leef of dat ik droom! Er gebeuren hier zulke vreemde raadselachtige wonderbare dingen, dat men zelfs als men volkomen nuchter is er stomdronken bij staat en nauwelijks meer met het eigen bewustzijn kan onderscheiden of men tot het manlijke of het vrouwelijke geslacht behoort. -Kijk nu eens naar die verschrikkelijke rotswand! Waar was die eerst, toen wij zo gemakkelijk over een goed begaanbaar bergpad onze weg naar de grot vonden?
[8] En bij dit alles is nog het vreemdst, dat bij de gehele verandering van verscheidene duizenden morgens grond geen spoor van enige gewelddadige vernieling te ontdekken valt. Het geheel ziet er toch net zo uit, alsof hier sinds het ontstaan van de aarde niets veranderd is!? Werkelijk, als hier duizend mensen honderd jaar lang gewerkt zouden hebben, dan is het nog maar de vraag of zij deze massa wel zodanig zouden hebben kunnen verplaatsen, dat zo'n rotswand, die in totaal ruim honderdvijftig manslengten en meer dan een uur gaans breed is, net zo vrij gemaakt had kunnen worden als dat ze nu vrij staat! En daar was een paar ogenblikken geleden nog niets van te zien! En dan nog de manier, die niet de minste sporen achterlaat van enige vernieling! Dat is in alle ernst fabelachtig! Ik ben alleen wel benieuwd naar de gezichten van al die zeelieden, die nu op de plaats van de vroegere weelderige bosstreek deze reuzenwand ontdekken! -Velen zullen helemaal niet weten waar ze zijn; en velen zullen als een kat in een vreemd pakhuis staan te kijken!"
[9] IK zeg: "Daarom zeg Ik jullie allen, dat je hierover zwijgt, en ook zelfs de vrouwen er niets over vertelt; want Ik heb ze deze keer niet mee laten gaan, omdat ze bij bijzonder ongewone voorvallen ondanks alle verboden hun tongen niet in bedwang kunnen houden. Daarom moeten jullie je vrouwen niets over de buitengewone voorvallen vertellen die hier plaats gevonden hebben! Je kunt hen wel de vorm van de grot beschrijven en hen ook vertellen over de nieuw gevonden schatten; maar verder geen woord!" -Allen beloven dat heel plechtig, en wij vervolgen dan rustig onze weg naar Kis en komen daar juist bij zonsondergang aan. Natuurlijk komen de thuisgelaten vrouwen en meisjes ons gezamenlijk tegemoet en weten niet hoe snel ze vragen moeten naar de wonderlijke dingen wij nu weer beleefd zouden hebben. Maar ze krijgen te verstaan dat het nog te vroeg is om te vragen, en dat er alleen maar sprake is van het opgraven van een schat die de Farizeeën nog verzwegen hadden. Hiermee zijn de vrouwen tevreden en zij vragen verder niet veel meer.
[10] Wij gaan dan meteen aan het avondmaal, omdat allen, die waren meegegaan, geen middagmaal gekregen hadden en al behoorlijk hongerig waren geworden en daarom erg naar een goed verzorgd avondmaal verlangden.
«« 6 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.