[2] Kijk, alles wat onze Jezus doet, kun je net zo goed bij de Essenen zien, en zo hier en daar nog wel buitengewonere dingen. Daar er dus op aarde nog meer mensen zijn die datgene kunnen doen, wat onze meester Jezus doet, zie ik helemaal niet in waarom wij hem dan eigenlijk onvoorwaardelijk het uitsluitende voorrecht van de volle goddelijkheid zouden moeten geven.
[3] Ja, als hij op aarde de enige zou zijn waar de elementen aan gehoorzamen, dan zou men gemakkelijk in zijn goddelijkheid kunnen geloven. Maar omdat er, zoals ik maar al te goed ondervonden heb, meer mensen op de goede aarde zijn die een naadloos opperkleed aanhebben, moet onze Jezus nog veel meer presteren, voordat wij hem de uitsluitende goddelijke voorrechten kunnen geven, en dan kunnen zeggen en ongetwijfeld kunnen geloven: Dat is Jehova, zoals Hij de eeuwen door was!
[4] Jullie houden de opwekkingen uit de doden, het plotseling vermeerderen van spijzen en dranken, de restauratie van gebouwen en de tekens aan de maan en de zon voor godswonderen! Dat voldoet echter nog lang niet om daarmee de goddelijkheid van een mens, die dat kan, te bewijzen, want dat en soortgelijke dingen heb ik meermalen bij de Essenen gezien. Genezing van zieken doen ze daar als bijzaak, maar ik was er zelf getuige van dat de overste der Essenen in drie talen op de maan schreef! Ook was ik er bij toen hij de zon eens midden op de dag helemaal verduisterde! Nadat hij zijn symbolen getekend en een berekening gemaakt had, zei hij ons: 'Binnen een uur zal ik een plaag over de mensen laten komen, ik zal de zon een tijdlang helemaal verduisteren, en op de gehele aarde zal het donker zijn!'
[5] Wij zetten grote ogen op na deze niet zo erg aangename voorspelling en wachtten in angstige spanning op de voorspelde plaag, die met het moment waarschijnlijker werd omdat het na deze voorspelling langzaam maar zeker steeds donkerder en donkerder begon te worden! Toen de zandloper bijna leeg was strekte de overste zijn handen uit en sprak langzaam en verheven: 'Ik wil het! Zon, wordt duister!' Toen werd de zon duister en op de gehele aarde was het zo donker als bij nacht. Na een paar ogenblikken en merendeels vermurwd door onze vurige smeekbeden, strekte hij zijn handen weer uit, waarvan de vingers leken te gloeien, en sprak tegen de zon: 'Zo is de plaag voor de mensen voldoende, ontbrand daarom geleidelijk weer en verlicht en verwarm de hele wereld!' En zie, na dit bevel van hem begon de zon meteen weer licht te geven en na een half uur gaf ze weer haar volle warmte!
[6] Zo bevond zich ook niet ver van de grote woonburcht van de Essenen in hun grote met hoge muren ommuurde tuin een tamelijke hoogte, die ongeveer tweemaal zo hoog was als een burcht. Ik kwam ieder jaar viermaal met allerlei potten en pannen bij de Essenen. Eens zei een van de Essenen tegen mij: ' Als je weer een grote manifestatie van de wilskracht van onze overste wilt zien, namelijk hoe bergen zich ook moeten voegen naar zijn bevelen, blijf dan vandaag hier! Kijk, die berg daar, staat ons in de weg, vandaag zie je hem nog als berg en morgen zul je op die plaats een schitterend paleis zien!'
[7] Secuur bekeek ik de berg, die zich nauwelijks vierhonderd passen van de woonburcht bevond, en mijn ogen bedriegen mij niet, het was een kaal rotsblok dat hier en daar met wat spaarzaam mos en struikjes was begroeid. Toen zei ik glimlachend tegen de Esseen: 'Als dat echt een rots is, en daar twijfel ik niet aan, dan moet er in jullie overste een zuiver goddelijke kracht wonen, als hij in staat zou zijn om uit deze marmerrots in één nacht een paleis te maken!'
[8] Toen zei de Esseen: 'Twijfel je er soms aan dat de berg een reusachtige steenklomp is? Als je twijfelt, kom dan met mij mee en overtuig je!' Maar ik zei: 'Vriend, wat mijn scherpe ogen zien dat hoef ik nooit met de handen te betasten, want ik onderscheid op vierhonderd passen nog de kleinste voorwerpen!' Toen zei de Esseen: 'Goed, blijf dan maar hier, dan zal ik eens wat wonderbare verschijnselen laten zien!' - Ik verbaas me nu nog over wat ik toen allemaal heb gezien!
[9] De Esseen bracht mij in een grote donkere kamer, waarin op z'n minst honderd lijken afzonderlijk op doodsbedden opgebaard lagen, en een heel duidelijke lijkengeur doordrong mij ervan dat de daar in een lange rij naast elkaar liggende lijken geen levende mensen meer waren. Terwijl wij beiden tussen de vele lijken doorliepen en ze ook hier en daar bevoelden, brachten vier dragers er nog twee, legden de ziellozen op nog lege bedden en verlieten toen de kamer .
[10] Ik vroeg aan mijn rondleider of hij niet bang was voor zoveel doden! En hij antwoordde: 'Waarom zou ik? Zolang ze dood zijn kunnen ze ons niets doen, en als ik ze weer tot leven breng, zullen ze mij slechts danken omdat ik ze van een zekere en wisse dood weer tot leven gewekt heb! Kijk, het zijn mannen, vrouwen en maagden! Het is alleen jammer dat er ditmaal geen kinderen bij zijn. Maar Iaat je niet van je stuk brengen en schrik niet als ze op mijn woord allen van hun bedden zullen opstaan!'
[11] Ik ging dus maar bij voorbaat bij de uitgang staan om in geval van nood snel buiten te zijn.
[12] De Esseen hief zijn handen op en riep met verheffing van stem: 'Doden ontwaak, leef verder en verdien met je levende handen eerlijk je brood! Maar geef ook voor alles de eer aan de goddelijke geest omdat hij ons mensen deze wijsheid en kracht gegeven heeft!'
[13] Na deze woorden van de Esseen stonden alle doden op en dankten de Esseen innig voor de opwekking en zij waren geheel gezond en zeer vriendelijk. Hij begroette hen eveneens zeer vriendelijk en stuurde ze toen weg.
[14] Het in het leven roepen van honderdtwee lijken is toch ook wel een opwekking uit de doden, of niet soms!? -Toen vroeg ik aan de wonderdoener of zoiets meer dan één keer per jaar gebeurde. En hij zei: 'Dat gebeurt eenmaal per week. De overste kan echter ook geraamtes zonder vlees weer zodanig tot leven brengen, dat ze net zo levend zijn als degenen die ik hier tot leven heb gebracht! Maar die kracht bezit ik nog lang niet!'
[15] Hij bracht mij daarna in een andere kamer, die nog donkerder was, en toonde mij een groot aantal geraamtes, die ook op in rijen opgestelde banken lagen. Een flauw licht verlichtte deze verschrikkelijke kamer in geringe mate, maar men kon de geraamtes vrij behoorlijk waarnemen.
[16] Wij keken een poosje naar deze zeer levenloze beenderen. Toen kwam de overste met een ernstig gezicht binnen en vroeg aan mijn rondleider of het weer tot leven brengen van de lijken hem geheel gelukt was. En hij antwoordde daarop zeer eerbiedig met' Ja, hoge, wijze meester!' Toen sprak de overste: 'Nu let dan goed op; ik zal jou nu in het bijzijn van deze vreemde inwijden, zodat je in het vervolg ook de vleesloze doodsbeenderen tot leven zult kunnen brengen! Ga en bevoel met duim en middelvinger alleen de borst en de schedel van de geraamtes, tel daarop langzaam tot zeven en roep dan hard: 'Bekleed je met vlees en huid, en het levensvuur kome uit de wanden en beleve jullie tot echte mensen!'
[17] Mijn rondleider deed dat meteen en na zijn laatste woord schoten er hoge en zuivere vlammen op en de voormalige geraamtes, waarvan nu geen spoor meer te ontdekken viel, stonden als complete mensén levend en bewegend, ook zo'n stuk of honderd, voor ons, begroetten ons en dankten de overste voor de bewezen genade. Deze stuurde ze naar buiten in de frisse lucht, die ze nu het eerst nodig hadden.
[18] Wat zeggen jullie daar nu van? Hoe ver loopt onze meester daarbij vergeleken nog achter!
[19] Toen werd ik voor het eten uitgenodigd, en we gingen aan een lange tafel zonder eten zitten. De overste sprak in een vreemde taal een gebed, keek naar de hemel en wij volgden allen zijn voorbeeld. Toen klonk er opeens een gedreun alsof het plafond van de kamer instortte en zie daar , ik noch wie dan ook merkte hoe het gebeurd was, -we zaten nog wel aan dezelfde tafel, maar die was nu niet meer leeg, maar vol met uitgelezen spijzen en dranken, goed voor een koninklijke avondmaaltijd! Na het avondmaal keek ik nog een keer naar de berg, die gedurende de nacht in een paleis omgetoverd zou worden, en ging toen volgens de regels der Essenen in een afgezonderd vertrek slapen.
[20] 's Morgens vroeg al kwam mijn leider naar mij toe en zei: 'Kom en zie!' En ik ging razend nieuwsgierig met hem mee, -en van de rots was niets meer te bekennen! Op diens plaats stond een groot koninklijk paleis waarin men mij door de ruime vertrekken rondleidde en waarbij ik mij er goed van overtuigde dat het hele wonder geen bedrog was.
[21] Nu vraag ik jullie echter, of onze meester Jezus iets hogers en wonderbaarlijkers heeft laten zien! En toch zien jullie hem al aan voor Jehova Zelf!
[22] Gesteld dat wij het geluk zouden hebben om hem terug te zien, dan moeten jullie je in het vervolg dus niet steeds ergeren, als ik zo nu en dan vragen stel die jullie en hem niet aanstaan. Ik heb heus vóór Jezus al veel wonderbaarlijks gezien en gehoord, en als je daarmee rekening houdt, dan behoeven jullie je, met een beetje wilskracht, nooit geërgerd te verbazen als ik me af en toe wat eigenaardig gedraag!"
«« 97 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.